In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, die betrekking heeft op de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Steenwijkerland voor het jaar 2014. De uitspraak van het Gerechtshof is gedaan op 30 november 2017, onder nummer 16/03851. Dit is een vervolg op een eerder geding in cassatie, waarbij de Hoge Raad op 28 oktober 2016, onder nummer 16/03211, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2018 door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.