ECLI:NL:HR:2016:2423

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
16/03211
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de waardering van onroerende zaken en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van een onroerende zaak en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende, eigenaar van een wijkcentrum aan de [a-straat 1] te [Z], had in hoger beroep de waarde van de onroerende zaak betwist. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 401.000, rekening houdend met een afschrijving van 20% voor economische veroudering. De belanghebbende stelde echter dat de economische veroudering 60% bedroeg, wat zij onderbouwde met bewijsstukken van een korte periode van zaalbesprekingen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat zowel de heffingsambtenaar als de belanghebbende hun bepleite waarden niet aannemelijk hadden gemaakt. Het Hof stelde de waarde vast op € 310.000, maar de belanghebbende stelde dat het Hof haar niet in de gelegenheid had gesteld om verder bewijs te leveren voor haar stelling over de bezettingsgraad van het wijkcentrum. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de overgelegde gegevens niet representatief waren en dat de belanghebbende de kans had moeten krijgen om aanvullend bewijs te leveren.

Daarnaast werd het tweede middel, dat betrekking had op de proceskostenveroordeling, eveneens gegrond verklaard. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van griffierechten en de proceskosten van de beroepsfase. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad gelastte ook dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende vergoedt, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

28 oktober 2016
nr. 16/03211
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 18 mei 2016, nr. 15/00309, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. Awb 14/2803) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Steenwijkerland voor het jaar 2014 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een wijkcentrum aan de [a-straat 1] te [Z] (de onroerende zaak).
2.1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2013 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2014 vastgesteld op een (gecorrigeerde) vervangingswaarde van € 485.000.
2.1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 401.000, waarbij rekening is gehouden met een afschrijving van 20 percent voor economische veroudering door de lage bezettingsgraad van het wijkcentrum.
2.2.1.
In hoger beroep bepleitte belanghebbende de waarde van de onroerende zaak op € 224.000 te stellen. Daartoe stelde zij dat de economische veroudering van het wijkcentrum 60 percent bedraagt, voornamelijk als gevolg van de lage bezettingsgraad daarvan. Belanghebbende heeft haar standpunt over de bezettingsgraad onderbouwd door overlegging van kopieën uit de agenda van zaalbesprekingen van het wijkcentrum over één week in de maand april 2013, waarbij zij aanbood de gehele agenda aan het Hof over te leggen.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar en belanghebbende de door hen bepleite waarden van de onroerende zaak niet aannemelijk hebben gemaakt. Ten aanzien van de door belanghebbende gestelde lage bezettingsgraad heeft het Hof daarbij overwogen dat de overgelegde kopieën van de agenda van zaalbesprekingen over een relatief korte periode onvoldoende zijn om een economische veroudering van 60 percent te kunnen onderbouwen. Het Hof heeft vervolgens in goede justitie de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 310.000.
2.3.
Het eerste middel komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende de door haar bepleite afschrijving van 60 percent wegens economische veroudering niet aannemelijk heeft gemaakt. Het stelt daartoe dat het Hof belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld bewijs te leveren voor haar stelling, terwijl dit uitdrukkelijk is aangeboden.
2.4.
De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende de bezetting van het wijkcentrum gedurende een week, waarvan zij bewijs geleverd had, maatgevend achtte voor de door haar gestelde gemiddelde bezettingsgraad over het gehele jaar. Onder die omstandigheden kon het Hof niet tot zijn oordeel met betrekking tot de economische veroudering komen zonder zich nader uit te laten over de representativiteit van de door belanghebbende aangetoonde bezettingsgraad gedurende één week. Doordat het Hof dit heeft nagelaten, heeft het zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
Indien het Hof van oordeel was dat de gegevens over deze ene week niet zonder meer als representatief kunnen worden aangemerkt, had het belanghebbende bovendien in de gelegenheid moeten stellen het door haar aangeboden bewijs met betrekking tot de bezetting in de overige weken van het jaar te leveren.
Het eerste middel slaagt daarom.
2.5.
Het tweede middel is gericht tegen de door het Hof vastgestelde proceskostenveroordeling.
2.6.
Onder punt 5 Proceskosten heeft het Hof als volgt overwogen:
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 992 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 1) en op € 992 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 2), derhalve in totaal op € 1.984.
2.7.
Het door het Hof vastgestelde bedrag van € 992 voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de hogerberoepsfase, volgt niet uit de hiervoor onder 2.6 weergegeven berekening van dat bedrag (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 496, wegingsfactor 2). Dit betekent dat de door het Hof gehanteerde berekening innerlijk tegenstrijdig is. Het tweede middel slaagt daarom eveneens. Het verwijzingshof zal over de hoogte van de ter zake van de hogerberoepsfase toe te kennen proceskosten beslissen.
2.8. '
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de vergoeding van griffierechten en de beslissing omtrent de vergoeding van de proceskosten van de beroepsfase (ten bedrage van € 992),
verwijst het geding naar het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 503, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijkerland in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2016.