Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
23 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Militaire Kamer, van 7 april 2016. De verdachte, geboren in 1984, was in cassatie gegaan tegen een eerdere veroordeling voor gewoontewitwassen, zoals omschreven in artikel 420bis.1.b en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De centrale vragen in deze zaak waren of het geldbedrag dat in de kluis van de verdachte was aangetroffen afkomstig was uit enig misdrijf en of uit de bewijsvoering kon worden afgeleid dat er sprake was van een gewoonte van witwassen.
De advocaat van de verdachte, F.P. Slewe, heeft middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand is gebleven. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.