Uitspraak
wonende te Aruba,
wonende te Aruba,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
4 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [verzoeker] tegen [verweerder]. De zaak betreft een geschil over ongerechtvaardigde verrijking in het kader van het verbintenissenrecht. [verzoeker], wonende te Aruba, had beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 20 december 2016 was gewezen. Het hof had eerder vonnissen van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 1 februari 2012, 21 augustus 2013 en 7 januari 2015 in aanmerking genomen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door [verzoeker] in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het hof heeft bevestigd.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [verzoeker] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] op nihil zijn begroot. De uitspraak is openbaar gedaan door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek, waarbij de andere raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.V. Polak en C.H. Sieburgh ook betrokken waren.