Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
24 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van Opiumwetdelicten. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarin een kennelijke misslag was gemaakt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Hof was uitgegaan van een winstmarge van € 16,- per gram voor de verkoop van verdovende middelen, terwijl de beoogde winstmarge kennelijk € 9,50 per gram had moeten zijn. De Hoge Raad corrigeert deze misslag en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 81.118,40, waarbij rekening is gehouden met een vermindering van € 8.130,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Dit leidt tot een betalingsverplichting van € 72.988,40 voor de betrokkene. De Hoge Raad oordeelt dat de kennelijke misslag zich leent voor herstel door het Hof zelf, wat de voorkeur heeft boven vernietiging. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de betalingsverplichting, en legt de betrokkene een verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 69.338,98. Het beroep wordt voor het overige verworpen.