Uitspraak
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 21 november 2017, nr. SGR 17/4025 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 27 juli 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende uit België tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzet tegen een uitspraak van de Rechtbank van 27 juli 2017, waarbij de Rechtbank op 21 november 2017 uitspraak deed in de zaak met nummer SGR 17/4025 V. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2018.