ECLI:NL:HR:2018:613

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
16/04631
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op auto in het kader van strafrechtelijk onderzoek en de toetsingsmaatstaf bij derdenbeslag

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende het beslag op een auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de bestuurder en algemeen directeur A van de klaagster, B.V. B. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag, waarin het klaagschrift tot teruggave van de inbeslaggenomen personenauto ongegrond werd verklaard. De Rechtbank had overwogen dat de klaagster, als eigenaar van de auto, niet de verdachte was, maar dat er voldoende aanwijzingen waren dat de bestuurder zich bezig hield met strafbare feiten, waaronder diefstal en heling van fietsen. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet heeft onderzocht of de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich voordeed. De enkele vaststelling dat de bestuurder de auto in gebruik had, was onvoldoende om het beslag te rechtvaardigen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

17 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/04631 B
MM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 30 augustus 2016, nummer RK 16/3611, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te [plaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt erover dat de Rechtbank geen blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of zich de situatie als bedoeld in art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van de onder [klager] inbeslaggenomen personenauto (merk: Mercedes, kenteken: [AA-00-AA]) ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Beoordeling van het beklag
(...)
Vast staat dat bedoelde personenauto op 10 maart 2016 onder [klager] in beslag is genomen. Voorts staat vast dat op 27 mei 2016 door de rechter-commissaris een machtiging conservatoir beslag is afgegeven tot een bedrag van € 7.850,- en dat de personenauto vatbaar is voor dit conservatoire beslag.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijf [klaagster] geen verdachte is blijkens de verklaring van de officier van justitie en dat de machtiging tot conservatoir beslag ziet op de strafzaak tegen verdachte [klager]. Nu de auto eigendom is van het bedrijf is er sprake van een onrechtmatig derdenbeslag.
(...)
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier en hetgeen in raadkamer is verhandeld, blijkt dat [klaagster] de eigenaar is van de personenauto en niet de beslagene. De rechtbank stelt dan ook vast dat [klaagster] rederlijkwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt. De volgende vraag is, of, nu [klaagster] redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd, er nog een strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 3 augustus 2016 volgt dat beslagene de enige bestuurder, algemeen directeur, van [klaagster] is. Voorts zijn er bij beslagene thuis diverse spullen in beslag genomen welke het vermoeden versterken dat beslagene zich bezig hield met grootschalige diefstal dan wel heling van fietsen. Zo zijn er bij de woning van beslagene 44 SIM-kaarten aangetroffen van telefoonnummers die corresponderen met diverse Marktplaats advertenties, alsmede een lijst met nieuwe framenummers, een slijptol, fietssloten en fietssleutels en nog veel meer. De personenauto is mogelijk gebruikt bij het vervoeren van de gestolen fietsen.
Gelet op deze aanwijzingen in het dossier en de reeds genoemde verdenking van beslagene, is de rechtbank van oordeel dat zich hier niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de personenauto verbeurd zal verklaren. Het belang van strafvordering verzet zich derhalve tegen opheffing van het beslag, zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Het feit dat [klaagster] als redelijkerwijs rechthebbende dient te worden aangemerkt doet hieraan niets af, nu het zeer waarschijnlijk is dat beslagene als enig bestuurder van het bedrijf feitelijk en als enige deze auto in gebruik heeft.
(...)
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren."
2.2.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een 'Vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv), handhaven' en een daaropvolgende 'Machtiging tot het handhaven van conservatoir beslag' met betrekking tot de personenauto van het merk Mercedes met kenteken [AA-00-AA]. Volgens deze stukken rustte ten tijde van de bestreden beschikking op de inbeslaggenomen personenauto beslag op de voet van art. 94a Sv.
2.3.
Art. 94a, eerste tot en met vijfde lid, Sv luidt:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag rust op het inbeslaggenomen voorwerp en een derde in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
2.5.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderzocht of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet. De enkele overweging dat het zeer waarschijnlijk is dat [klager] als enig bestuurder van het bedrijf feitelijk en als enige de betreffende auto in gebruik heeft, is daartoe onvoldoende. De bestreden beschikking is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 april 2018.