ECLI:NL:HR:2018:603

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
17/00187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake toerekenbare tekortkoming door een uitzendbureau en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee eiseressen en een uitzendbureau. De eiseressen, [eiseres 1] en [eiseres 2], hebben een overeenkomst van opdracht gesloten met [verweerster], die uitzendkrachten aan hen ter beschikking stelde. Op 6 juli 2012 verschenen echter vrijwel geen uitzendkrachten op de werkvloer, wat leidde tot een ernstige verstoring van de bedrijfsvoering van de eiseressen. De eiseressen hebben de overeenkomst met [verweerster] met onmiddellijke ingang beëindigd en vorderden schadevergoeding van respectievelijk € 30.676 en € 73.842. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, maar het hof heeft het eindvonnis gedeeltelijk vernietigd en lagere schadebedragen toegewezen aan de eiseressen.

De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld. De Advocaat-Generaal concludeerde tot vernietiging van het arrest van het hof en tot verwijzing. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde schadeposten niet waren meegenomen in de schadebegroting. Ook werd vastgesteld dat het hof niet had gereageerd op essentiële stellingen van de eiseressen over de moeilijkheid om voldoende uitzendkrachten in te huren in de vakantieperiode. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

13 april 2018
Eerste Kamer
17/00187
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiseres 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge.
Eiseressen zullen hierna ook gezamenlijk worden aangeduid als [eiseres] c.s. en afzonderlijk als [eiseres 1] en [eiseres 2]. Verweerster zal worden aangeduid als [verweerster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaken C/05/239556/HA ZA 13-97 en C/05/234883/HA ZA 12-718 van de rechtbank Gelderland van 8 mei 2013, 3 juli 2013 en 7 mei 2014;
het arrest in de zaak 200.161.179 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiseres] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] c.s. mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2016 en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerster] leende sinds eind 2007 uitzendkrachten uit aan [eiseres] c.s. Gemiddeld leverde zij de helft van het aantal bij [eiseres] c.s. werkzame werknemers. Over de periode van begin juli 2011 tot begin juli 2012 varieerde het aantal uitzendkrachten van 100 tot 135 per week.
(ii) In juni en juli 2012 hebben partijen overleg gevoerd over de door [eiseres] c.s. te betalen tarieven. [eiseres] c.s. wilden die tarieven verlagen en/of een gefaseerde vervanging van de duurdere uitzendkrachten door goedkopere. [verweerster] was het niet eens met verlaging van de tarieven, maar wilde wel meewerken aan de gefaseerde vervanging van de duurdere uitzendkrachten. Op donderdag 5 juli 2012 hebben partijen afgesproken dat de maandag daarop vijf van de duurdere uitzendkrachten zouden worden vervangen door goedkopere.
(iii) Op vrijdag 6 juli 2012 zijn slechts vijf uitzendkrachten op het werk bij [eiseres] c.s. verschenen.
(iv) Het niet komen opdagen van de uitzendkrachten heeft die dag geleid tot een ernstige verstoring van de bedrijfsvoering van [eiseres] c.s. De overeenkomst met [verweerster] is door [eiseres] c.s. met onmiddellijke ingang beëindigd.
(v) [eiseres] c.s. hebben de uitzendkrachten van [verweerster] de gelegenheid geboden om werkzaamheden voor hen te blijven verrichten via een ander uitzendbureau.
3.2.1
In dit geding vorderen [eiseres] c.s. € 30.676,-- wegens door [eiseres 1] geleden schade en € 73.842,-- wegens door [eiseres 2] geleden schade. Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat op 6 juli 2012 vrijwel niemand van de ruim 100 uitzendkrachten op het werk is verschenen. De rechtbank heeft in haar eindvonnis deze vorderingen toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft het eindvonnis gedeeltelijk vernietigd en heeft [verweerster] veroordeeld om aan [eiseres 1] € 22.284,50 te betalen en aan [eiseres 2] € 20.889,--. Het hof heeft, samengevat, het volgende overwogen.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht gesloten waarin [verweerster] zich verbond uitzendkrachten aan [eiseres] c.s. ter beschikking te stellen. In strijd met de afspraak tussen partijen zijn de uitzendkrachten op een enkeling na op vrijdag 6 juli 2012 niet verschenen. [verweerster] is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. [verweerster] heeft een beroep gedaan op overmacht. Volgens haar ging het bij de werkweigering van de uitzendkrachten om een staking. (rov. 4.6)
[verweerster] heeft erkend dat zij in de avond van donderdag 5 juli 2012 enkele uitzendkrachten heeft geïnformeerd over de dreigende tariefsverlaging en uitfasering van dure uitzendkrachten, en dat zij kon voorzien dat dit nieuws zich zou verspreiden onder de andere uitzendkrachten.
Omdat de onderhandelingen over nieuwe afspraken tussen partijen nog gaande waren en [eiseres] c.s. hun wens tot tariefsverlaging hadden laten vallen, komen de door [verweerster] zelf gevoede onrust en de daarop gevolgde werkstaking in de verhouding tot [eiseres] c.s. voor haar rekening.
Haar beroep op overmacht stuit daarop af. [verweerster] is toerekenbaar tekortgeschoten op 6 juli 2012 en [eiseres] c.s. waren gerechtigd de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. (rov. 4.7-4.8)
Het hof heeft ten aanzien van de door [eiseres] c.s. gevorderde schadevergoeding overwogen:
“4.12 (…) Ook omdat [eiseres] c.s. uitzendkrachten van [verweerster] hebben overgenomen neemt het hof aan dat [eiseres] c.s. met de hulp van uitzendkrachten van andere uitzendbureaus na dinsdag 10 juli 2012 de productie weer op orde hadden kunnen hebben.
Voor zover [eiseres] c.s. na die datum kosten hebben gemaakt in verband met de onervarenheid van de uitzendkrachten, valt deze bovendien zonder nadere toelichting van [eiseres] c.s. die echter ontbreekt, niet als schade aan te merken. Juist loonkostenverlaging door uitfasering van ervaren uitzendkrachten was de inzet van de onderhandelingen tussen [eiseres] c.s. en [verweerster] en de oorzaak van het arbeidsconflict met de uitzendkrachten. Omdat zij loonkostenverlaging nastreefden maar daarmee onlosmakelijk productieverlies door onervarenheid op de koop toe moesten nemen, kunnen de kosten van dit productieverlies niet als schade worden aangemerkt, ook al is de nieuwe situatie abrupt tot stand gekomen door een collectieve actie van de uitzendkrachten, gevolgd door een door [eiseres] c.s. zelf gekozen opzegging van de overeenkomst met [verweerster] met onmiddellijke ingang. Een en ander leidt tot (…) aanpassingen in de schadebegroting. (…)”
3.3.1
Onderdeel 1 klaagt dat de aanpassing van het hof van de schadebegroting ontoereikend is gemotiveerd, omdat het hof daarin niet het bedrag van € 4.514,-- heeft “meegenomen”.
3.3.2
De klacht slaagt. [eiseres] c.s. hebben in hun inleidende dagvaarding in paragraaf 35 (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.10) gesteld dat door onvoldoende mankracht veteinden onverwerkt moesten worden weggegooid en dat daardoor een schade is geleden van € 4.514,--.
Uit de door het hof aangepaste schadebegroting (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2) blijkt niet dat het hof met deze post rekening heeft gehouden. Het oordeel van het hof is derhalve ontoereikend gemotiveerd (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.3, 2.4 onder c, tweede gedachtestreepje, en 2.5 onder (ii)).
3.4.1
Onderdeel 2 is onder meer gericht tegen het oordeel van het hof (rov. 4.12) dat [eiseres] c.s. met de hulp van uitzendkrachten van andere uitzendbureaus na dinsdag 10 juli 2012 de productie weer op orde hadden kunnen hebben, ook omdat [eiseres] c.s. uitzendkrachten van [verweerster] hebben overgenomen. Volgens het onderdeel heeft het hof niet (toereikend) gerespondeerd op essentiële stellingen van [eiseres] c.s. Het onderdeel wijst op de stellingen die onder a tot en met g in de cassatiedagvaarding zijn vermeld.
3.4.2
De stellingen onder b, c en d, waarnaar [eiseres] c.s. verwijzen (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.14) houden, samengevat, in dat het in juli heel moeilijk was om voldoende uitzendkrachten in te huren omdat het vakantie was. Gelet op de vaststaande feiten dat [verweerster] voor 6 juli 2012 gemiddeld de helft van het aantal bij [eiseres] c.s. werkzame arbeidskrachten leverde en dat in de periode van juli 2011 tot begin juli 2012 [verweerster] wekelijks 100 tot 135 uitzendkrachten aan [eiseres] c.s. ter beschikking stelde (zie hiervoor in 3.1 onder (i)), had het hof niet mogen voorbijgaan aan de hiervoor bedoelde stellingen van [eiseres] c.s. Het oordeel van het hof dat [eiseres] c.s. na dinsdag 10 juli 2012 met de hulp van uitzendkrachten van andere uitzendbureaus de productie weer op orde hadden kunnen hebben, is derhalve ontoereikend gemotiveerd. De klacht slaagt dus.
3.5.1
Onderdeel 3 komt op tegen het oordeel van het hof (rov. 4.12) dat voor zover [eiseres] c.s. na 10 juli 2012 kosten hebben gemaakt in verband met de onervarenheid van de uitzendkrachten, deze kosten niet als schade zijn aan te merken. Het onderdeel klaagt onder meer over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat juist loonkostenverlaging door uitfasering van ervaren uitzendkrachten de inzet was van de onderhandelingen tussen [eiseres] c.s. en [verweerster].
3.5.2
Vast staat dat [eiseres] c.s. en [verweerster] in juli 2012 het erover eens waren dat de duurdere uitzendkrachten gefaseerd zouden worden vervangen door goedkopere (zie hiervoor in 3.1 onder (ii)). De gedingstukken houden niet in (zie de weergave in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.21) dat partijen in onderhandeling waren over het vervangen van ervaren door onervaren uitzendkrachten.
Het oordeel van het hof dat uitfasering van ervaren uitzendkrachten de inzet was van de onderhandelingen tussen partijen, is zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
De klacht is dus gegrond.
3.6
Voor zover onderdeel 6 voortbouwt op de hiervoor gegrond bevonden klachten, slaagt het eveneens.
3.7
De klacht van onderdeel 4.4, tweede alinea, kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.8
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] c.s. begroot op € 2.767,99 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
13 april 2018.