ECLI:NL:HR:2018:581

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17/00219
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over antidumpingrechten

In deze zaak heeft [X] GmbH, een Oostenrijkse onderneming, beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 december 2016. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland, waarin uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten aan belanghebbende waren uitgegeven. De Hoge Raad heeft de zaak op 13 april 2018 behandeld en beide cassatieberoepen ongegrond verklaard. De Staatssecretaris van Financiën had een incidenteel beroep in cassatie ingesteld, maar ook dit werd door de Hoge Raad afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten voor het principale beroep, maar heeft de Staatssecretaris wel veroordeeld in de kosten van het incidentele beroep, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en openbaar uitgesproken op 13 april 2018.

Uitspraak

13 april 2018
Nr. 17/00219
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] GmbHte
[Z], Oostenrijk (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 december 2016, nrs. 15/00872 tot en met 15/00874, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. 14/3478 tot en met 14/3480) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.