In deze zaak heeft [X] GmbH, een Oostenrijkse onderneming, beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 december 2016. Deze uitspraak betrof het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland, waarin uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten aan belanghebbende waren uitgegeven. De Hoge Raad heeft de zaak op 13 april 2018 behandeld en beide cassatieberoepen ongegrond verklaard. De Staatssecretaris van Financiën had een incidenteel beroep in cassatie ingesteld, maar ook dit werd door de Hoge Raad afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten voor het principale beroep, maar heeft de Staatssecretaris wel veroordeeld in de kosten van het incidentele beroep, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, en openbaar uitgesproken op 13 april 2018.