ECLI:NL:HR:2018:580

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17/00218
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over antidumpingrechten door [X] Limited

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] Limited, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten die aan belanghebbende waren uitgereikt. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 6 december 2016, was het resultaat van een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de Rechtbank Noord-Holland.

Belanghebbende heeft in cassatie een middel voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift en tevens incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft beide middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling met zich meebrachten, waardoor nadere motivering niet noodzakelijk was.

Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de kosten van het principale cassatieberoep van belanghebbende. Echter, de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het incidentele cassatieberoep, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

13 april 2018
Nr. 17/00218
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] Limitedte
[Z], Verenigd Koninkrijk (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 december 2016, nr. 15/00871, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 14/3477) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het incidentele cassatieberoep van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1002 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.