Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
10 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1962, was niet verschenen tijdens de behandeling van zijn zaak in hoger beroep, omdat hij op dat moment uit anderen hoofde gedetineerd was. Het Hof had verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, wat door de Hoge Raad als onjuist werd beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht. De Hoge Raad volgde deze conclusie en vernietigde de uitspraak van het Hof, waarbij de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte in strafzaken, vooral wanneer deze gedetineerd is in een andere zaak.