ECLI:NL:HR:2018:546

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
16/05821
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewapende overval op juwelierszaak in Sint Maarten met aanpassing van bewezenverklaring

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een juwelierszaak in Sint Maarten op 24 juli 2015. De verdachte heeft samen met anderen een hoeveelheid sieraden weggenomen, waarbij bedreiging met geweld is gepleegd tegen zowel de aanwezige personen in de juwelierszaak als een beveiliger die voor de winkel stond. Het Hof heeft het vonnis van de eerste rechter bevestigd, maar met aanpassing van de bewezenverklaring en aanvulling van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de situaties waarin het Hof het vonnis van de eerste rechter dient te vernietigen of kan bevestigen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zich niet had mogen verenigen met de bewezenverklaring van de bedreiging met geweld, maar dat dit niet leidt tot cassatie omdat de aangevulde bewezenverklaring niet wezenlijk verschilt van de eerdere verklaring. De Hoge Raad constateert echter dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren naar drie jaren en tien maanden. De overige middelen worden verworpen.

Uitspraak

10 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/05821 A
EC/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 26 oktober 2016, nummer H 34/16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg met betrekking tot de bewezenverklaring heeft bevestigd, omdat het een wijziging heeft aangebracht in die bewezenverklaring.
2.2.1.
Het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg houdt als bewezenverklaring in:
"dat hij op 24 juli 2015 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen de in de juwelier aanwezige personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld bestond uit het
- met (gedeeltelijk) bedekt gezicht onverhoeds binnen komen van [A] en
- voorhouden en tonen van een vuurwapen aan de persoon/personen die op dat moment in de juwelierszaak aanwezig was/waren en
- met hamers stuk slaan van de (glazen) vitrinekasten waarin de sieraden uitgestald lagen."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal met aanpassing van de bewezenverklaring en onder aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen, worden bevestigd.
Bewezenverklaring
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op 24 juli 2015 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel aan de [a-straat 1] heeft weggenomen een hoeveelheid sieraden, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen de voor de juwelier staande beveiliger en in de juwelier aanwezige personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk
erte maken welke bedreiging met geweld bestond uit het
- met (gedeeltelijk) bedekt gezicht en onverhoeds binnen komen van [A] en
- voorhouden en tonen van een vuurwapen en een hamer aan de persoon/personen die op dat moment
voor/in de juwelierszaak aanwezig was/waren en
- met hamers stuk slaan van de (glazen) vitrinekasten waarin de sieraden uitgestald lagen.
(...)
BESLISSING
Het Hof:
bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 3 februari 2016, onder aanpassing van de bewezenverklaring en aanvulling van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen, zoals hiervoor vermeld."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel dient met betrekking tot de toepassing van art. 406 Wetboek Strafvordering van Sint Maarten (hierna: Sv) het volgende te worden vooropgesteld. Een vonnis dient te worden vernietigd indien en voor zover het Hof zich niet kan verenigen met door de eerste rechter genomen beslissingen op de voet van art. 401 in verbinding met de art. 392, eerste lid, en 394, eerste lid, Sv. Dat zijn de beslissingen inzake de geldigheid van de inleidende dagvaarding, de bevoegdheid van de eerste rechter tot kennisneming van de zaak, de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dan wel de aanwezigheid van redenen voor schorsing van de vervolging, en voorts de beslissingen over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte alsmede de oplegging van straf en/of maatregel.
Een vonnis waarmee de appelrechter zich wat betreft de gronden niet kan verenigen, leent zich voor bevestiging, zij het met aanvulling of verbetering van die gronden. Daarmee wordt gedoeld op de motivering van de beslissingen, zoals nader geregeld in art. 402, 403 en 413 Sv. (Vgl. met betrekking tot art. 423 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0256, NJ 2011/294.)
2.4.
Het Hof heeft zich in zoverre niet kunnen verenigen met de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit door het Gerecht in eerste aanleg dat de bewezenverklaarde bedreiging met geweld zich niet alleen tegen de in de juwelier aanwezige personen heeft gericht, maar tevens tegen een voor de juwelier staande beveiliger. Gelet op hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, betekent dat dat het Hof het vonnis in zoverre, dus wat betreft die bewezenverklaring, niet had mogen bevestigen, maar dit had behoren te vernietigen alvorens het feit bewezen te kunnen verklaren zoals hiervoor vermeld onder 2.2.2.
2.5.
Het voorgaande behoeft echter niet tot cassatie te leiden. In aanmerking genomen dat de door het Hof aangevulde bewezenverklaring naar aard en ernst niet wezenlijk verschilt van het door het Gerecht in eerste aanleg bewezenverklaarde en dat geen onduidelijkheid bestaat over hetgeen het Hof heeft bewezenverklaard, heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. De verdachte bevindt zich voorts in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 april 2018.