In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan over een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het beroep betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, alsook navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2009, 2010 en 2011. De uitspraak van het Hof waartegen beroep is ingesteld dateert van 29 november 2017 en betreft meerdere nummers van navorderingsaanslagen.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk is. Uit de aantekeningen van de griffier van het Hof blijkt dat een afschrift van de uitspraak op 4 december 2017 aan partijen is verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 23 januari 2018 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de termijn van zes weken valt zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn eindigde op 15 januari 2018. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, ook niet in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 1 februari 2018 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de beroepstermijn is overschreden, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gelet op deze omstandigheden heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.