Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing:
3 april 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte heeft in hoger beroep geen oproeping ontvangen voor de terechtzitting, wat in strijd is met artikel 51 (oud) Sv, thans artikel 48 Sv. Tijdens de zitting heeft de voorzitter aan de verdachte gevraagd of hij de zaak zonder zijn raadsman wilde behandelen. De verdachte heeft verklaard niet te weten waar de zaak over ging, maar heeft desondanks aangegeven dat hij de zaak zonder bijstand van zijn raadsman wilde laten behandelen. Het Hof heeft geoordeeld dat, ondanks het verzuim, de behandeling van de zaak doorgang kon vinden omdat de verdachte ondubbelzinnig afstand had gedaan van de bijstand van zijn raadsman. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, gezien de verklaring van de verdachte dat hij niet weet waar de zaak over gaat. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.