In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de uitspraak van 23 juni 2017, nr. BK-17/00342, die betrekking had op een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een daarbij gegeven boetebeschikking. De naheffingsaanslag was opgelegd voor de periode van 9 oktober 2012 tot en met 28 januari 2015.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.