ECLI:NL:HR:2018:467

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
17/00397
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake belastingbeschikkingen

In deze zaak heeft de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 december 2016, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over beschikkingen die waren gegeven op basis van artikel 3.156, lid 3, van de Wet inkomstenbelasting 2001, met betrekking tot de belastingaanslagen van de belanghebbende. De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door een collegiaal orgaan van rechters, met M.A. Fierstra als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 30 maart 2018.

Uitspraak

30 maart 2018
Nr. 17/00397
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 20 december 2016, nrs. 15/01435 en 15/01436, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Nederland (nrs. LEE 14/3350 en 14/3351) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen als bedoeld in artikel 3.156, lid 3, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst tot 1 mei 2016).

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 15 december 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1438).

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie het heden in de zaak met nummer 17/00395 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A Overgaauw, Th. Groeneveld, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.