ECLI:NL:HR:2018:457

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
17/01039
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaken in aardbevingsgebied en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van een woning in een aardbevingsgebied. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 19 januari 2017 was gewezen. De zaak betreft de waardering van de onroerende zaak van de belanghebbende, gelegen in het gaswinningsgebied van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., waar aardbevingen plaatsvinden als gevolg van gaswinning. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het jaar 2013 vastgesteld op € 97.000, waarbij de waardepeildatum 1 januari 2012 was. Het Hof had geoordeeld dat de aardbeving geen bijzondere omstandigheid was in de zin van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ, omdat de woning geen zichtbare schade had opgelopen.

De Hoge Raad heeft dit oordeel verworpen en geoordeeld dat de aardbeving wel degelijk een bijzondere omstandigheid is die invloed heeft op de waardering van de woning, ongeacht of er zichtbare schade is. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van externe omstandigheden bij de waardering van onroerende zaken in gebieden die worden beïnvloed door aardbevingen.

Uitspraak

30 maart 2018
nr. 17/01039
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 19 januari 2017, nrs. 15/01088 en 15/01092, op het hoger beroep van zowel de heffingsambtenaar van de gemeente Eemsmond (hierna: de heffingsambtenaar) als belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord‑Nederland (nr. LEE 13/2668) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 14 november 2017 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2017:1283).
Het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De woning van belanghebbende (hierna: de woning) is gelegen in het gaswinningsgebied van de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. In dit gebied doen zich als gevolg van gaswinning aardbevingen voor. Sinds het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut deze in 1986 is gaan registreren, blijken de aardbevingen in frequentie en kracht toe te nemen.
2.1.2.
Op 16 augustus 2012 heeft bij de plaats Huizinge een aardbeving met een kracht van 3,6 op de schaal van Richter plaatsgevonden (hierna: de aardbeving). Deze aardbeving was zwaarder en duurde langer dan voorgaande aardbevingen. De woning heeft door de aardbeving geen zichtbare schade opgelopen. Als gevolg van aardbevingen in 2013 is wel schade ontstaan aan de woning.
2.1.3.
Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum) voor het jaar 2013 vastgesteld op € 97.000.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning op de waardepeildatum op grond van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ moet worden vastgesteld naar de staat van de woning op 1 januari 2013 (hierna: de toestandsdatum).
2.2.2.
Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Daartoe heeft het overwogen dat de wetgever heeft beoogd als een specifiek voor een onroerende zaak geldende, bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ uitsluitend aan te merken een omstandigheid die bepaalde, nauwkeurig aan te wijzen objecten raakt. Volgens het Hof is dat niet het geval voor woningen die weliswaar in een gebied liggen waarin aardbevingen hebben plaatsgevonden en waarin het risico op nadere aardbevingen aanzienlijk is, maar die in het onderhavige tijdvak geen schade hebben opgelopen ten gevolge van de aardbeving. Aangezien de woning als gevolg van de aardbeving geen zichtbare schade heeft opgelopen, is artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ niet van toepassing. De waarde van de woning dient daarom te worden bepaald naar de waardepeildatum en naar de toestand per 1 januari 2012, aldus het Hof.
2.3.1.
Het middel is gericht tegen het in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het betoogt onder meer dat de aardbeving een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ is, ongeacht of sprake is van fysieke schade aan de woning.
2.3.2.
Artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ bepaalt dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld (de toestandsdatum), indien die onroerende zaak in het daaraan voorafgaande kalenderjaar een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor die onroerende zaak geldende bijzondere omstandigheid die niet een in artikel 18, lid 3, aanhef en letter a en letter b, van de Wet WOZ bedoelde omstandigheid is.
Uit de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ (vgl. Handelingen II, 1993/94, blz. 5523, 5531, 5639-5640 en 5741) volgt dat is beoogd als bijzondere omstandigheden in de zin van deze bepaling aan te merken specifiek ten opzichte van één of meer onroerende zaken geldende, zich buiten die onroerende zaken voltrekkende, externe omstandigheden of oorzaken.
De aardbeving in 2012 in de omgeving van de woning die is gelegen in het hiervoor in 2.1.1 omschreven gebied, is voor de waardering van de woning aan te merken als een dergelijke bijzondere omstandigheid. Deze gebeurtenis is een externe omstandigheid ten aanzien van de woningen in dat gebied. Indien de onderhavige woning door die aardbeving een vermindering in waarde heeft ondergaan moet dat dus leiden tot aanpassing van de waardering naar de toestandsdatum. Daarbij verdient opmerking dat voor die vermindering de enkele omstandigheid dat de woning door de aardbeving geen zichtbare schade heeft opgelopen niet beslissend is.
2.3.3
In het licht van het voorgaande heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voor de toepasselijkheid van artikel 18, lid 3, aanhef en letter c, van de Wet WOZ beslissend te achten of de woning bij de aardbeving zichtbare schade heeft opgelopen. In zoverre slaagt het middel. Voor het overige behoeft het geen behandeling. Verwijzing moet volgen om alsnog te doen vaststellen of de waarde van de woning ten gevolge van de aardbeving is verminderd ten opzichte van de waarde op de waardepeildatum.

3.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3006 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice‑president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.