Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 24 mei 2016, met nummer RK 14/3514. Het betreft een klaagschrift dat is ingediend door een B.V. in verband met beslaglegging ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op goederen die verband houden met gedoogde coffeeshops. De klaagster heeft het beroep in cassatie ingesteld via haar advocaat G. Spong uit Amsterdam, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat het cassatieberoep niet gegrond is. De raadsman heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van het Reglement op de Rechtsvordering (RO), dat stelt dat een nadere motivering niet nodig is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de Rechtbank Den Haag in stand blijft.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.