ECLI:NL:HR:2016:78

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
15/00685
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking van de Rechtbank Den Haag inzake beslag en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 11 november 2014, waarin een klaagschrift is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, die het klaagschrift van de klaagster gegrond heeft verklaard en de opheffing van conservatoire beslagen heeft gelast. De rechtbank oordeelde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later aan de klaagster een geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou opleggen. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken van het Gerechtshof Den Haag en de rechtbank zelf, waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de strafvervolging tegen de klaagster.

De Hoge Raad heeft de beschikking van de Rechtbank Den Haag vernietigd, omdat de rechtbank niet had mogen vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de juiste maatstaf had moeten toepassen bij de beoordeling van het beslag en dat het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd was. De zaak is terugverwezen naar de Rechtbank Den Haag voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en rechtszekerheid in het strafproces, vooral bij de beoordeling van beslag en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de grenzen van de beoordeling door de rechtbank in dergelijke zaken.

Uitspraak

19 januari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00685 B
IC/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 11 november 2014, nummer RK 14/3514, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], gevestigd te
[vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman van de klaagster, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster een geldboete dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klaagster ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van op de voet van art. 94a Sv gelegde conservatoire beslagen gegrond verklaard en de opheffing van de conservatoire beslagen gelast. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Nu vaststaat dat zowel de straf- als de ontnemingszaak nog niet definitief zijn geëindigd, dient de rechtbank te beoordelen of het al dan niet hoogst onwaarschijnlijk is dat in de straf- dan wel ontnemingszaak aan klaagster een geldboete respectievelijk een voordeelsontneming zal worden opgelegd.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de rechtbank naar onderstaande passages uit het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014 en het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2014.
Gerechtshof Den Haag 2 juli 2014:
"(...)
Conclusie
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tezamen maken dat (voortzetting van) de vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder rechtszekerheid, evenredigheid, zorgvuldigheid, en het verbod van willekeur om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de onderhavige vervolging van deze verdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het openbaar ministerie is daarom niet ontvankelijk."
Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014:
"(...)
Aangezien betrokkene in de hoofdzaak niet is veroordeeld wegens een strafbaar feit, concludeert de rechtbank dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel."
Gezien hetgeen het gerechtshof heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat in de straf- dan wel ontnemingszaak aan klaagster een geldboete respectievelijk een voordeelsontneming zal worden opgelegd. Op deze grond zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren en de daarmee overeenkomende last geven."
2.3.
Met toepassing van de juiste maatstaf bij de beoordeling van een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag heeft de Rechtbank beoordeeld of zich hier het geval voordoet dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster een geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De Rechtbank heeft dat hoogst onwaarschijnlijk geacht. Aan dit oordeel heeft de Rechtbank in het bijzonder ten grondslag gelegd dat het Openbaar Ministerie in de strafzaak tegen de klaagster bij, niet-onherroepelijk, arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2209) niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging. De Rechtbank had bij haar oordeel evenwel niet mogen vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van de strafzaak.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 januari 2016.