Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
27 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor poging tot moord en opzettelijk ontploffing teweegbrengen. De verdachte heeft een handgranaat in de slaapkamer van de ex-vriend van zijn vriendin gegooid, terwijl deze op de bank in de woonkamer sliep. De Hoge Raad heeft de zaak op 27 maart 2018 behandeld en geconcludeerd dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de uitspraak kunnen leiden. Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht jaren naar zeven jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.