ECLI:NL:HR:2018:43

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
17/02590
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie wegens gebrek aan processtukken

Op 16 januari 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/02590. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, sector Kanton, van 28 april 2015. De verdachte was schuldig verklaard aan overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Cranendonck zonder oplegging van straf of maatregel. De raadsman van de verdachte had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de processtukken niet volledig waren. De raadsman had nagelaten om binnen de gestelde termijn een verzoek om aanvulling in te dienen bij de rolraadsheer, zoals vereist door de wet. Hierdoor kon het middel niet tot cassatie leiden.

De Hoge Raad heeft vervolgens, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad niet ingaat op de inhoud van de zaak, omdat de processtukken niet in orde waren. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procesvoering en de verplichting van de raadsman om tijdig te reageren op eventuele tekortkomingen in de processtukken. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de noodzaak voor advocaten om zorgvuldig om te gaan met de processtukken en de procedures die daarbij komen kijken.

Uitspraak

16 januari 2018
Strafkamer
nr. S 17/02590
NA/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, sector Kanton, van 28 april 2015, nummer 96/009207-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, sector Kanton, opdat de zaak op de inleidende dagvaarding opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat zich bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken weliswaar bevindt een door de Kantonrechter in de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewaarmerkte aantekening als bedoeld in art. 395a, eerste lid, Sv (een zogenoemd stempelvonnis) inhoudende dat de verdachte ter zake van "Overtreding van het bepaalde bij artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Cranendonck 2010 (2e wijziging)" schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, maar niet het proces-verbaal van terechtzitting van de Kantonrechter waarin het vonnis is aangetekend zoals is voorgeschreven in art. 395, tweede lid, Sv.
2.2.
Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer (vgl. art. 4.8.2 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden). In het onderhavige geval is niet gebleken dat de raadsman met betrekking tot het in het middel genoemde stuk een dergelijk verzoek heeft ingediend, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
2.3.
Gelet hierop zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 januari 2018.