Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
16 januari 2018.
Hoge Raad
Op 16 januari 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/02590. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte tegen een vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, sector Kanton, van 28 april 2015. De verdachte was schuldig verklaard aan overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Cranendonck zonder oplegging van straf of maatregel. De raadsman van de verdachte had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de processtukken niet volledig waren. De raadsman had nagelaten om binnen de gestelde termijn een verzoek om aanvulling in te dienen bij de rolraadsheer, zoals vereist door de wet. Hierdoor kon het middel niet tot cassatie leiden.
De Hoge Raad heeft vervolgens, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad niet ingaat op de inhoud van de zaak, omdat de processtukken niet in orde waren. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procesvoering en de verplichting van de raadsman om tijdig te reageren op eventuele tekortkomingen in de processtukken. De beslissing van de Hoge Raad is een bevestiging van de noodzaak voor advocaten om zorgvuldig om te gaan met de processtukken en de procedures die daarbij komen kijken.