Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
6.Slotsom
7.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor (poging tot) gekwalificeerde diefstal. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de bewezenverklaarde feiten ten onrechte heeft gekwalificeerd als voltooide gekwalificeerde diefstal, terwijl het in feite om een poging gaat. De Hoge Raad verbetert de kwalificatie en stelt vast dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak, gezien de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Daarnaast wordt er een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en toezicht besproken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het bestreden arrest niet voldoet aan de motiveringsverplichting, omdat niet blijkt dat de bewezenverklaarde feiten gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De Hoge Raad vernietigt het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid en doet de zaak zelf af, waarbij de opgelegde jeugddetentie wordt verminderd.
De uitspraak is gedaan op 20 maart 2018, waarbij de Hoge Raad de redelijke termijn in de cassatiefase heeft overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen naar 193 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.