ECLI:NL:HR:2018:396

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
17/00072
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in jeugdzaak betreffende poging tot gekwalificeerde diefstal en motivering van dadelijke uitvoerbaarheid

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor (poging tot) gekwalificeerde diefstal. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de bewezenverklaarde feiten ten onrechte heeft gekwalificeerd als voltooide gekwalificeerde diefstal, terwijl het in feite om een poging gaat. De Hoge Raad verbetert de kwalificatie en stelt vast dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden uitspraak, gezien de opgelegde straf en de motivering daarvan.

Daarnaast wordt er een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden en toezicht besproken. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het bestreden arrest niet voldoet aan de motiveringsverplichting, omdat niet blijkt dat de bewezenverklaarde feiten gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De Hoge Raad vernietigt het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid en doet de zaak zelf af, waarbij de opgelegde jeugddetentie wordt verminderd.

De uitspraak is gedaan op 20 maart 2018, waarbij de Hoge Raad de redelijke termijn in de cassatiefase heeft overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen naar 193 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 17/00072 J
NA/SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2016, nummer 22/000582-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot (i) vernietiging van het op grond van art. 77za Sr gegeven bevel dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, (ii) constatering dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden en (iii) verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het in de zaak met parketnummer 09/765013-15 onder 1 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als een voltooid delict aangezien het bewezenverklaarde een poging betreft, en voorts dat daardoor de oplegging van de straf onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 en het bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding II (de Hoge Raad begrijpt: I) (parketnummer 09-765013-15)
1. hij op 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand aan de [b-straat 1] weg te nemen enig goed toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen door middel van braak met zijn mededaders heeft getracht een deur te forceren en een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 25 december 2014 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning ([a-straat 1]) heeft weggenomen twee laptops, een ING-bankpas en een spaarpot met inhoud, toebehorende aan [betrokkene 1] of diens kinderen, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een klapraam te forceren.
Dagvaarding II (parketnummer 09-819149-15)
1. hij op 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, een raam heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 01 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door een schuifdeur te forceren."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
"Het bij dagvaarding II onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 en het bij dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie en tot jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het heeft omtrent de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een drietal diefstallen met braak en 1 poging daartoe.
Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft hij samen met zijn mededaders voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt. Een van de diefstallen met braak betrof bovendien een woning. Woninginbraken veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid voor de slachtoffers. Dit alles rekent het hof de verdachte aan.
(...)
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het strafrecht voor jeugdigen toepassen."
2.2.4.
Art. 77gg, eerste lid, Sr luidt:
"1. De straffen en maatregelen als bedoeld in deze Titel, zijn voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde als die voor het voltooide misdrijf."
2.3.
De kwalificatie vindt in zoverre niet haar grondslag in de bewezenverklaring, dat het bij dagvaarding I onder 1 (parketnummer 09/765013-15) bewezenverklaarde oplevert een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De Hoge Raad leest de kwalificatie aldus verbeterd. Gelet op art. 77gg, eerste lid, Sr alsmede in aanmerking genomen de door het Hof opgelegde straf en de motivering daarvan, heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
2.4.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 77za, eerste lid, Sr en ten onrechte heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
3.2.1.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van de onder 2.2.2 vermelde feiten, verbeterd gelezen als onder 2.3 aangegeven, tot onder meer jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 95 (vijfennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten behandelen bij het Palmhuis, althans een soortgelijke instelling, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden geven;
- zich gedurende de proeftijd een zinvolle en structurele dagbesteding (werk en/of onderwijs) heeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn."
3.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, onder meer het volgende overwogen:
"Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het strafrecht voor jeugdigen toepassen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. In navolging van de adviezen van Reclassering Nederland zal het hof de na te vermelden bijzondere voorwaarden opleggen.
Gelet op het recidivegevaar dat is geconstateerd zal het hof de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren."
3.3.
Art. 77za, eerste lid, Sr luidt:
"De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
3.4.
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 77za Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 77z Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:531, NJ 2015/237.)
3.5.
Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit hetgeen hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven niet volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en voormeld bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

4.Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie en het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
vermindert de opgelegde jeugddetentie in die zin dat deze 193 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2018.