Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 mei 2016 had geoordeeld in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat N. van Schaik uit Utrecht. De advocaat heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.