Het Hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"De feiten
Verdachte is na illegaal verblijf in Nederland en vreemdelingenbewaring op 11 juli 2014 uitgezet naar Albanië.
Bij beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, Ministerie van Veiligheid en Justitie van 6 februari 2015, is verdachte (onder de naam van [A]) ongewenst verklaard. Ter toelichting behelst de beschikking onder meer het volgende:
U bent bij vonnis van de politierechter Arnhem op 28 mei 2014 veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf wegens valsheid in geschrifte. Dit blijkt uit een uittreksel van de Justitiële Informatiedienst van 12 juni 2014. De inhoud van dit uittreksel maakt deel uit van deze beschikking. (...)
Omdat u op dit moment niet op het grondgebied van de EU bent, valt u niet onder de regels van de terugkeerrichtlijn (...). U valt wel onder de regels van de nationale ongewenstverklaring.
U hebt geen verblijfsvergunning voor Nederland. Wegens uw veroordeling van 28 mei 2014 bent u bovendien een gevaar voor de openbare orde (zie paragraaf A4/3.1 van de Vreemdelingencirculaire). Daarom kan ik u ongewenst verklaren (artikel 67, lid 1, aanhef en onder c, Vw).
Verdachte heeft op 13 februari 2015 een bezwaarschrift tegen deze beslissing ingediend.
Op 27 februari 2015 wordt verdachte in Zevenaar aangetroffen door de marechaussee. Hij wordt aangehouden. Hij verklaart op 28 februari 2015 dat hij in Nederland verblijft, dat hij de stukken betreffende zijn ongewenstverklaring heeft ontvangen en daartegen bezwaar heeft gemaakt. Hij verklaart ook dat hij weet dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Bij beschikking van 10 april 2015 is het bezwaar tegen de ongewenstverklaring gegrond verklaard en is aan de verdachte in plaats van een ongewenstverklaring een ꞌzwaarꞌ inreisverbod opgelegd. Hij moet Nederland en de Europese Unie meteen verlaten. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet is een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van vijf jaren. Het inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet.
Verweren
Door de raadsman is ter zitting van het hof, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
(...)
3. De ongewenstverklaring/het zware inreisverbod zijn onvoldoende gemotiveerd nu uit de beschikking onvoldoende is gebleken waarom (zoals gesteld) verdachte een gevaar zou zijn voor de openbare orde en daarom onmiddellijk de EU moet verlaten. Immers het Hof van Justitie gaf in antwoord op prejudiciële vragen van de Raad van State aan dat de Terugkeerrichtlijn zich verzet tegen een praktijk als de Nederlandse, waarbij een verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf automatisch ertoe leidt dat de betrokkene als een gevaar voor de openbare orde wordt gezien (HvJ EU 11 juni 2015, C-554/13, ECLI:EU:C:2015:377). Of iemand een gevaar voor de openbare orde vormt, moet door de lidstaat per geval worden beoordeeld ꞌteneinde na te gaan of de persoonlijke gedragingen van de betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormenꞌ. Het toetsingskader dat is toegepast bij het uitvaardigen van de ongewenstverklaring/het inreisverbod voldoet niet aan de criteria die het Hof daaraan stelt. De motivering is onvoldoende om de conclusie te dragen dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde, en daarom zijn de besluiten niet rechtmatig genomen. Het kan niet worden beschouwd als een ongewenstverklaring/inreisverbod als bedoeld in artikel 197 Sr.
Verdachte dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling door het hof
(...)
Ad. 3. Ongewenstverklaring/inreisverbod in strijd met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees Unierecht?
Ingevolge de rechtspraak van de Hoge Raad (13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2854) dient de strafrechter een verweer dat de ongewenstverklaring/inreisverbod in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees Unierecht inhoudelijk te beoordelen, ook als tegen het besluit een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan en daarvan geen gebruik is gemaakt. Voor een veroordeling voor overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is immers vereist dat komt vast te staan dat de ongewenstverklaring/het inreisverbod berust op enig wettelijk voorschrift. Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de raadsman treft doel. Uit de beschikking moet immers worden opgemaakt dat het zijn van een gevaar voor de openbare orde mede, zo niet de enige grondslag is geweest voor de ongewenstverklaring. In het licht van de in het verweer sub 3 genoemde uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet worden geoordeeld dat de bepaling van de Vreemdelingencirculaire waarnaar in de beschikking tot ongewenstverklaring wordt verwezen, geen stand houdt. Die bepaling (Vreemdelingencirculaire A4/3.1. onder c.) luidt als volgt:
(...) De IND beschouwt (onderstreping hof) een vreemdeling als een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in art. 67, eerste lid aanhef en onder c, Vw als hij wegens een misdrijf: is veroordeeld tot een gevangenisstraf (...) en waarbij het (totale) onvoorwaardelijke ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste één dag bedraagt.
De uitspraak van het Hof van Justitie leert dat de in de Vreemdelingencirculaire verwoorde imperatieve kwalificatie van iedere tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeelde vreemdeling als zijnde een gevaar voor de openbare orde in de zin van artikel 67, eerste lid aanhef en onder c, Vw miskent dat per geval dient te worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen (r.o. 50). Van zodanige beoordeling geeft de beschikking geen blijk.
Dit leidt tot de slotsom dat de ongewenstverklaring niet berust op een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 197 Sr zodat de verdachte moet worden vrijgesproken."