ECLI:NL:HR:2018:373

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
16/01012
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering en verwijzing naar niet tenlastegelegde feiten in cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijftien maanden. De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof bij de strafoplegging rekening heeft mogen houden met niet tenlastegelegde feiten, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte ook na het bewezenverklaarde feit geen schoon strafblad heeft gehouden. De Hoge Raad herhaalt eerdere jurisprudentie over het betrekken van niet tenlastegelegde feiten bij de strafoplegging en concludeert dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld. De verdachte had eerder al een veroordeling voor rijden onder invloed en de Hoge Raad oordeelt dat de straf van twee weken gevangenisstraf passend is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar dit leidt niet tot rechtsgevolgen voor de opgelegde straf. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/01012
EGI/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 27 januari 2016, nummer 21/007584-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering, in het bijzonder over 's Hofs overweging dat de verdachte ook na het bewezenverklaarde feit "geen schoon strafblad heeft gehouden".
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 29 juni 2013 te Apeldoorn als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1030 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2016 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
1. een uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 28 december 2015;
(...)
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Het klopt dat ik met alcohol op heb gereden. Het feit vond plaats in een periode waarin ook mijn scheiding speelde. Het was een hele stressvolle periode. Ik zat niet goed in mijn vel. De scheiding loopt al een tijdje.
De voorzitter deelt mede dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt: Sinds die veroordeling heb ik geen alcohol in het verkeer opgehad. U, voorzitter, houdt mij mijn documentatie voor. Volgende week staat een zaak voor diefstal van een fiets op zitting. Die Opiumwet-zaak zegt mij niets.
Ik heb geen alcoholprobleem. Momenteel drink ik niet. Als ik de cel in moet staat mijn baan op het spel. Ik werk bij een fietsenzaak. Daar heb ik een auto voor nodig, om fietsen op te halen en weg te brengen. Het is een vaste baan. De vijftien maanden ontzegging van de rijbevoegdheid zijn volgens mij al voorbij. Ik heb sinds kort mijn rijbewijs weer terug. Ik heb een nieuwe vriendin. Mijn kinderen wonen bij mijn ex-vrouw. Ik heb het aardig op de rit nu. De scheiding heeft lang geduurd en is sinds afgelopen jaar eindelijk afgelopen. Het is nu wat rustiger.
U, advocaat-generaal, vraagt naar de Opiumwet-zaak waarover op mijn documentatie staat dat ik gedagvaard ben. Zij zeggen dat het een hennepkwekerij was, maar dat is niet zo. Ze hebben spullen gevonden in het huis waar ik woonde.
(...)
De advocaat-generaal voert, zakelijk weergegeven, als volgt het woord:
1030 ug/l is een enorme hoeveelheid alcohol, dat komt niet vaak voor. Het was voor u niet de eerste keer. (...) Als het de eerste keer was dat u met alcohol in het verkeer wordt gepakt had ik nog wel een aantal strafvarianten kunnen bedenken. Maar dit is niet eenmalig. Uw strafblad is ook na dit feit niet opgehouden. Een gevangenisstraf van 2 weken hoeft niet ten koste te gaan van uw baan. Ik zie geen reden tot clementie en vorder dezelfde straf als opgelegd in eerste aanleg, te weten 2 weken gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden, met aftrek.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert daartoe aan, zakelijk weergegeven:
Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. De kernvraag is wat een passende straf is. De redelijke termijn is overschreden. Het appel is op 1 oktober 2013 ingesteld en het gaat om een simpele en overzichtelijke zaak.
Ten tijde van het feit zat cliënt in een nare periode van scheiding. Rondom die periode is zijn documentatie aangevuld. Daarna zijn er nog wat andere dingen bij gekomen, die lang niet allemaal onherroepelijk zijn. Maar cliënt heeft zijn leven inmiddels redelijk op orde. De rust is teruggekeerd.
We hebben te maken met het taakstrafverbod. Ik verzoek u om te volstaan met 1 dag gevangenisstraf en een werkstraf. De ontzegging van de rijbevoegdheid is mij om het even. Bij een gevangenisstraf van 2 weken kan cliënt zijn baan kwijtraken. Ik verzoek u dat niet te doorkruisen."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte, overeenkomstig de door de Politierechter opgelegde en door de Advocaat-Generaal in hoger beroep gevorderde straffen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijftien maanden. Het Hof heeft ten aanzien van deze strafoplegging het volgende overwogen:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ondanks hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd ziet het hof geen reden tot oplegging van een gevangenisstraf van één dag en een werkstraf.
In het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte ook na dit feit geen schoon strafblad heeft gehouden en dat het er niet op lijkt dat zijn leven definitief een andere wending heeft genomen, is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Het gaat bij verdachte niet om een incident. Het uitzitten van de gevangenisstraf kan in de vakantie van verdachte plaatsvinden.
Aangezien het een gevangenisstraf van beperkte duur betreft zal het hof geen gevolgen verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn."
2.2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 december 2015 op naam van de verdachte. Dit uittreksel maakt onder meer melding van de volgende, al dan niet onherroepelijke, veroordelingen ten laste van de verdachte ter zake van feiten gepleegd sinds het bewezenverklaarde feit:
- onder het opschrift "openstaande zaken betreffende misdrijven": diefstal van een fiets op 2 oktober 2015 (status: gedagvaard), telen van hennep en gekwalificeerde diefstal in de periode van 23 juni 2015 tot en met 5 juli 2015 en aanwezig hebben van hennep op 6 juli 2015 (status: gedagvaard), een motorrijtuig besturen met een ongeldig verklaard rijbewijs op 28 februari 2014 (status: gedagvaard) en weigering van een ademanalyse op 14 augustus 2014 (onbekende status);
- onder het opschrift "niet onherroepelijke zaken betreffende overtredingen": veroordeling door de Kantonrechter ter zake van het niet voldoen aan de identificatieplicht op 18 januari 2014 (status: niet onherroepelijk); en
- onder het opschrift "volledig afgedane zaken betreffende overtredingen": strafbeschikking ter zake van overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Apeldoorn op 8 februari 2014 (status: onherroepelijk).
2.3.
In zijn arrest van 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, NJ 2017/400, heeft de Hoge Raad enige overwegingen gewijd aan het betrekken van een niet tenlastegelegd feit bij de strafoplegging. Deze overwegingen luiden als volgt:
"2.4.1. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010/586). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in art. 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.
2.4.2.
Indien in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd - al dan niet soortgelijk - feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, dient de veroordeling dan wel de strafbeschikking ter zake van dat feit in beginsel onherroepelijk te zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Wanneer evenwel met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte niettegenstaande een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo een strafbaar feit - bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan - dient de veroordeling of de strafbeschikking ter zake van dat niet tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk te zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.
2.4.3.
Indien de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn indien uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd."
2.4.
Uit 's Hofs verwijzing naar de omstandigheid "dat verdachte ook na dit feit geen schoon strafblad heeft gehouden" blijkt niet met de te dezen vereiste mate van nauwkeurigheid of het Hof daarmee alleen doelt op hetzij onherroepelijke hetzij niet-onherroepelijke veroordelingen, waaronder ook begrepen strafbeschikkingen, dan wel ook op andere mutaties in de strafrechtelijke documentatie betreffende de verdachte, zoals sepots, vrijspraken en
niet-afgedane zaken. Gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, verstaat de Hoge Raad deze in ongelukkig gekozen bewoordingen gestelde verwijzing evenwel aldus dat het Hof daarmee als onderdeel van zijn motivering van de straf slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat het - in weerwil van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend en geboden acht en dat het in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding ziet voor de oplegging van een gevangenisstraf van een dag in combinatie met een werkstraf. Dat oordeel getuigt, gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel faalt.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee weken, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijftien maanden, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2018.