Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2016 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
1. een uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 28 december 2015;
(...)
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Het klopt dat ik met alcohol op heb gereden. Het feit vond plaats in een periode waarin ook mijn scheiding speelde. Het was een hele stressvolle periode. Ik zat niet goed in mijn vel. De scheiding loopt al een tijdje.
De voorzitter deelt mede dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt: Sinds die veroordeling heb ik geen alcohol in het verkeer opgehad. U, voorzitter, houdt mij mijn documentatie voor. Volgende week staat een zaak voor diefstal van een fiets op zitting. Die Opiumwet-zaak zegt mij niets.
Ik heb geen alcoholprobleem. Momenteel drink ik niet. Als ik de cel in moet staat mijn baan op het spel. Ik werk bij een fietsenzaak. Daar heb ik een auto voor nodig, om fietsen op te halen en weg te brengen. Het is een vaste baan. De vijftien maanden ontzegging van de rijbevoegdheid zijn volgens mij al voorbij. Ik heb sinds kort mijn rijbewijs weer terug. Ik heb een nieuwe vriendin. Mijn kinderen wonen bij mijn ex-vrouw. Ik heb het aardig op de rit nu. De scheiding heeft lang geduurd en is sinds afgelopen jaar eindelijk afgelopen. Het is nu wat rustiger.
U, advocaat-generaal, vraagt naar de Opiumwet-zaak waarover op mijn documentatie staat dat ik gedagvaard ben. Zij zeggen dat het een hennepkwekerij was, maar dat is niet zo. Ze hebben spullen gevonden in het huis waar ik woonde.
(...)
De advocaat-generaal voert, zakelijk weergegeven, als volgt het woord:
1030 ug/l is een enorme hoeveelheid alcohol, dat komt niet vaak voor. Het was voor u niet de eerste keer. (...) Als het de eerste keer was dat u met alcohol in het verkeer wordt gepakt had ik nog wel een aantal strafvarianten kunnen bedenken. Maar dit is niet eenmalig. Uw strafblad is ook na dit feit niet opgehouden. Een gevangenisstraf van 2 weken hoeft niet ten koste te gaan van uw baan. Ik zie geen reden tot clementie en vorder dezelfde straf als opgelegd in eerste aanleg, te weten 2 weken gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 15 maanden, met aftrek.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert daartoe aan, zakelijk weergegeven:
Het feit kan wettig en overtuigend bewezen worden. De kernvraag is wat een passende straf is. De redelijke termijn is overschreden. Het appel is op 1 oktober 2013 ingesteld en het gaat om een simpele en overzichtelijke zaak.
Ten tijde van het feit zat cliënt in een nare periode van scheiding. Rondom die periode is zijn documentatie aangevuld. Daarna zijn er nog wat andere dingen bij gekomen, die lang niet allemaal onherroepelijk zijn. Maar cliënt heeft zijn leven inmiddels redelijk op orde. De rust is teruggekeerd.
We hebben te maken met het taakstrafverbod. Ik verzoek u om te volstaan met 1 dag gevangenisstraf en een werkstraf. De ontzegging van de rijbevoegdheid is mij om het even. Bij een gevangenisstraf van 2 weken kan cliënt zijn baan kwijtraken. Ik verzoek u dat niet te doorkruisen."