Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van de arresten van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 2 oktober 2015, nrs. 15/02075 en 15/02076, ECLI:NL:HR:2015:2890 en ECLI:NL:HR:2015:2893.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van eerdere arresten. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die de herziening van de arresten van 2 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2890 en ECLI:NL:HR:2015:2893) wilde aanvechten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat het niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad concludeert dat het verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden bevat die tot herziening van de eerdere arresten kunnen leiden. Hierdoor is er geen grond voor cassatie en wordt het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en E.F. Faase, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.