Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 1 december 2016 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het eerdergenoemde arrest, waarbij Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag, namens de verdachte middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 13 maart 2018 het beroep verworpen, en dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.