Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Door de verdediging zijn, zakelijk weergegeven, de volgende verweren gevoerd. (...)
Er is (...) geen sprake van diefstal of verduistering van de schilderijen. Hooguit kan gesteld worden dat de ten onrechte uitgekeerde verzekeringsgelden van misdrijf afkomstig zijn, maar dat geldt niet ten aanzien van de schilderijen.
4.
Er is (...) geen sprake van opzetheling of schuldheling, nu er geen bewijs is dat de schilderijen van diefstal afkomstig waren en dat [verdachte] dat ten tijde van de verkrijging ervan wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden.
5.
Er is geen sprake van witwassen of schuldwitwassen, nu er geen bewijs is dat de schilderijen van misdrijf afkomstig waren en dat [verdachte] dat wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden.(...)
6.
Er is geen sprake van poging opzettelijk voordeel trekken (feit 2 primair) nu niet bewezen kan worden dat de schilderijen van misdrijf afkomstig waren.
(...)
Het hof overweegt ten aanzien van de gevoerde verweren als volgt.
(...)
I. Van misdrijf afkomstig (...).
Ter ondersteuning van de stelling dat de schilderijen niet van misdrijf afkomstig waren, heeft de verdediging diverse benaderingen naar voren gebracht:
- Van diefstal of verduistering van de schilderijen door [betrokkene 3] kan geen sprake zijn nu [betrokkene 3] zelf eigenaar van de schilderijen was.
(...)
- De schilderijen waren niet het product van de verzekeringsfraude, dat was de verzekeringsuitkering.
- De verzekeringsfraude is gepleegd na de afstand van het bezit van de schilderijen door [betrokkene 3] .
Naar het oordeel van het hof miskennen deze benaderingen dat het in het onderhavige geval gaat om de volgende essentie.
[betrokkene 3] heeft de hem in eigendom toebehorende schilderijen uit zijn galerie weggehaald of laten halen en ondergebracht bij [verdachte] teneinde de verzekeringsmaatschappij op te lichten en voor deze (geënsceneerde) diefstal een schade-uitkering te ontvangen. Toen de schilderijen bij [verdachte] gebracht werden moet dit, gelet op de feitelijke omstandigheden (...), [verdachte] duidelijk zijn geweest. [verdachte] heeft de schilderijen daarna lange tijd onder zich gehad met de wetenschap van de oplichting van de verzekeringsmaatschappij door [betrokkene 3] . De aanwezigheid van de schilderijen bij [verdachte] stond aldus van meet af aan in zodanig direct causaal verband met de verzekeringsoplichting dat gezegd kan worden dat de schilderijen van misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van het hof is niet relevant dat de verzekeringsfraude pas is gepleegd (kort) na de overdracht van de schilderijen aan [verdachte] . Evenmin is relevant dat strikt genomen slechts de schade-uitkering het product van de verzekeringsfraude is."