ECLI:NL:HR:2018:329

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
16/03475
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gewoontewitwassen en herkomst van goud uit Venezuela

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1955, was betrokken bij het medeplegen van gewoontewitwassen en feitelijk leidinggeven aan gewoontewitwassen gepleegd door een rechtspersoon, in dit geval NV (i.o.) A. De zaak draait om de vraag of baren en broodjes goud, die illegaal vanuit Venezuela naar Aruba en Curaçao zijn geëxporteerd, kunnen worden aangemerkt als 'uit enig misdrijf afkomstig'. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat voorwerpen in beginsel slechts als 'uit enig misdrijf afkomstig' kunnen worden aangemerkt indien deze afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de delictsgedragingen. Het Hof had geoordeeld dat het goud afkomstig was uit misdrijf omdat de verdachte gebruik had gemaakt van strafbare feiten om de exportvergunning te omzeilen. De Hoge Raad oordeelt echter dat het oordeel van het Hof niet toereikend gemotiveerd is, aangezien het enkel heeft vastgesteld dat het goud afkomstig is uit Venezuela zonder voldoende bewijs van de herkomst van het goud in relatie tot de gepleegde misdrijven. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de beslissingen ter zake van het onder 9a en 10a tenlastegelegde en wijst de zaak terug naar het Hof voor herbehandeling.

Uitspraak

13 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/03475 A
DAZ/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 31 maart 2016, nummer H 176/2014, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging ter zake van het onder 1a, 1b, 2a en 2b tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Namens de verdachte hebben de raadsman en P. van Dongen, advocaat te Rotterdam, daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring, bewijsvoering en kwalificatie

2.1.
Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het tweede middel van belang, overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard:
"9a
dat hij in de periode van 31 oktober 2008 tot en met 08 september 2009 in de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van voorwerpen, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en aldaar:
- baren of broodjes goud tot een totaal van circa 1258 kilogram verworven en voorhanden gehad en overgedragen (...)
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten en begrepen dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
10a
dat [A] NV (io) in de periode van 31 oktober 2008 tot en met 08 september 2009 in de Nederlandse Antillen, een gewoonte heeft gemaakt van het opzettelijk witwassen van voorwerpen, immers heeft [A] NV (io) toen en aldaar:
- baren of broodjes goud tot een totaal van circa 1258 kilogram verworven en voorhanden gehad en overgedragen (...)
terwijl [A] NV (io) wist en begreep dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf, tot het plegen van welk feit hij verdachte opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedraging hij verdachte feitelijk leiding heeft gegeven."
2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Verder heeft de verdachte betoogd - kort samengevat - dat het goud niet van misdrijf afkomstig is. Dit betoog faalt eveneens. Vaststaat dat het goud afkomstig is uit Venezuela en zonder exportvergunning uit Venezuela is geëxporteerd. Uit het dossier blijkt van de strafbaarheid en strafbaarstelling van het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning. Verder heeft de verdachte bij het exporteren van Venezolaans goud gebruik gemaakt van strafbare feiten, te weten het plegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van vervalste geschriften. Deze drie misdrijven maken dat het goud afkomstig is van misdrijf.
Tot slot heeft de verdachte ontkend dat hij wist dan wel redelijkerwijs moest weten dat het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning strafbaar is. Het Hof overweegt hieromtrent als volgt. De wijze waarop het transport van het goud vanuit Venezuela heeft plaatsgevonden (het betalen van smeergeld, het vervoeren van het goud buiten het zicht van de autoriteiten om via een bootje dan wel een vliegtuigje) en het opmaken en gebruiken door de verdachte van vervalste documenten om de oorsprong van het goud te verhullen, kan niet anders worden begrepen dan zijnde erop gericht om de exportvergunning te omzeilen. Dit in combinatie met het door de verdachte erkende gebrek aan enig onderzoek naar de voorwaarden waaronder Venezolaans goud kan worden geëxporteerd, maakt dat het Hof tot het oordeel komt dat de verdachte wist en begreep dat het exporteren van Venezolaans goud zonder exportvergunning strafbaar is."
2.3.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"9a. het medeplegen van gewoontewitwassen, gepleegd in eendaadse samenloop met 10a, het feitelijk leiding geven aan gewoontewitwassen, gepleegd door een rechtspersoon (...)"

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring onder 9a en 10a genoemde baren en/of broodjes goud afkomstig waren uit enig misdrijf.
3.2.
Art. 435a en 435b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen luidden ten tijde van de tenlastegelegde feiten:
"Artikel 435a
1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van ten hoogste een miljoen gulden:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet of begrijpt dat het voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 435b
Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zestien jaren of geldboete van ten hoogste een miljoen en tweehonderdduizend gulden."
3.3.1.
De tenlastelegging onder 9a en 10a is toegesneden op de art. 435a en 435b van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip "afkomstig uit enig misdrijf" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepalingen.
3.3.2.
De delictsomschrijving in art. 435a, eerste lid, Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen is gelijkluidend aan die in art. 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van Nederland. Ten aanzien van laatstgenoemde delictsomschrijving geldt dat voorwerpen in beginsel slechts kunnen worden aangemerkt als "uit enig misdrijf afkomstig" indien deze afkomstig zijn uit een misdrijf gepleegd voorafgaand aan de daarin genoemde delictsgedragingen (vgl. HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046, NJ 2015/324). Voorwerpen met betrekking tot welke een misdrijf is begaan, zijn bovendien niet reeds daardoor "afkomstig" uit enig misdrijf.
3.4.1.
Blijkens 's Hofs bewijsvoering heeft [A] NV (io), waarvan de verdachte "ultimate beneficial owner" was, goudtransporten verzorgd onder andere tussen Venezuela en Aruba alsmede tussen Venezuela en Curaçao. De export van dat goud heeft plaatsgevonden zonder exportvergunning, terwijl bij de export strafbare feiten - het plegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van vervalste geschriften - hebben plaatsgevonden teneinde de exportvergunning te omzeilen.
3.4.2.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2 is weergegeven, heeft het Hof geoordeeld dat de in de bewezenverklaring onder 9a en 10a vermelde baren of broodjes goud "afkomstig waren uit enig misdrijf" omdat de verdachte bij de transporten van het goud uit Venezuela "gebruik [heeft] gemaakt" van misdrijven, te weten de export zonder de daarvoor vereiste vergunning, het plegen van valsheid in geschrift en het gebruik maken van vervalste geschriften, en dat "[d]eze drie misdrijven maken dat het goud afkomstig is van misdrijf". Hierin ligt als oordeel van het Hof besloten dat de baren of broodjes goud reeds van misdrijf afkomstig waren omdat voornoemde misdrijven zijn begaan om de ter zake van het transporteren door [A] NV (io) van die baren of broodjes goud benodigde exportvergunning te omzeilen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.2 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat het Hof omtrent de herkomst van het goud uitsluitend heeft vastgesteld dat het goud afkomstig is uit Venezuela, is het oordeel van het Hof dat de baren of broodjes goud van misdrijf afkomstig waren, niet toereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het eerste middel, het tweede middel voor zover dat klaagt over de bewezenverklaring onder 13 en het derde middel
Deze middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 9a en 10a tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 maart 2018.