Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde onder meer veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. Het Hof heeft deze strafoplegging - voor zover hier van belang - als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van personenauto's en geldbedragen, hetgeen gericht is geweest op het veiligstellen van uit eigen misdrijf (belastingfraude) afkomstige opbrengsten. Daarbij heeft de verdachte louter oog gehad voor eigen financieel gewin en het faciliteren van een luxueuze levensstijl. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Ook heeft de verdachte door zijn handelen de Staat voor een groot bedrag benadeeld. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij zijn inkomsten evenmin opgaf aan de instantie waarvan hij zijn WAO-uitkering ontving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit hiervan is gevaarlijk voor de samenleving en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS). In het geval van een benadelingsbedrag van ongeveer € 500.000,00, waarvan in het onderhavige geval sprake is, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Bij weging van een en ander acht het hof onontkoombaar dat aan de verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe.
De op te leggen straf is wel lager dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat het hof de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreekt. Voor oplegging van een straf die inhoudt dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt, zoals door de raadsman is bepleit, ziet het hof gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien tussen het moment waarop de verdachte is aangehouden op 25 november 2008 en tussen wijzen van vonnis door de rechtbank op 12 maart 2014 een periode is verstreken van ruim vijf jaren en drie maanden, zijnde een overschrijding van meer dan drie jaren.
Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van eenentwintig maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur."