ECLI:NL:HR:2018:320

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
16/01775
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering en LOVS-oriëntatiepunten inzake fraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen, met een gevangenisstraf van achttien maanden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot de beperkte toetsing van LOVS-oriëntatiepunten in cassatie. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte ongeveer € 510.000,- had uitgegeven, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard door legale inkomsten, en dat dit bedrag deels afkomstig was uit belastingontduiking. Bij de strafoplegging heeft het Hof aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten inzake fraude, waarbij het benadelingsbedrag op ongeveer € 500.000,- werd gesteld. Het Hof heeft ook strafverzwarende factoren in aanmerking genomen, zoals de lange periode van gewoontewitwassen en het niet opgeven van inkomsten aan de instantie die de WAO-uitkering verstrekte. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en dat er geen plaats is voor een verdergaande toetsing in cassatie. Echter, de Hoge Raad constateert een schending van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De uitspraak van de Hoge Raad betreft dus enkel de duur van de gevangenisstraf, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.

Uitspraak

13 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/01775
APO/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 26 februari 2016, nummer 23/001302-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
3.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"onder 1:
hij in de periode van 14 december 2001 tot en met 25 november 2008 in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar telkens een of meer voorwerpen, te weten:
- een personenauto merk Mercedes-Benz ML 280 ([AA-00-BB]);
- een personenauto merk BMW 3ER Reihe ([CC-00-DD]);
- een personenauto merk BMW 320i Sedan ([EE-00-FF]);
- geldbedragen aan uitgaven tot in totaal ongeveer 381.715,35 euro;
- geldbedragen aan toelagen tot in totaal ongeveer 89.100,- euro;
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn uit enig misdrijf;
onder 2:
hij op 25 november 2008 te Hillegom, een vuurwapen van categorie III, te weten: een revolver, merk Amadeo Rossi, kaliber .38 en munitie van categorie III, te weten: vijf patronen, type wadcutter, kaliber .38, voorhanden heeft gehad."
3.2.2.
Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, onder meer het volgende overwogen:
"Het vermoeden van witwassen
(...)
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte (en zijn echtgenote [betrokkene 1], met wie hij een economische eenheid vormde) in de tenlastegelegde periode uitgaven hebben gedaan, die niet kunnen worden verklaard uit hun legale inkomen. (...)
Het hof komt aldus tot een bedrag aan uitgaven van ongeveer € 510.000,00. Het hof overweegt dat ook ten aanzien dit bedrag geldt dat de gedane uitgaven niet kunnen worden verklaard uit de legale inkomsten van de verdachte en [betrokkene 1], zodat te dien aanzien zonder meer sprake is van een witwasvermoeden."
3.2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde onder meer veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. Het Hof heeft deze strafoplegging - voor zover hier van belang - als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van personenauto's en geldbedragen, hetgeen gericht is geweest op het veiligstellen van uit eigen misdrijf (belastingfraude) afkomstige opbrengsten. Daarbij heeft de verdachte louter oog gehad voor eigen financieel gewin en het faciliteren van een luxueuze levensstijl. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Ook heeft de verdachte door zijn handelen de Staat voor een groot bedrag benadeeld. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij zijn inkomsten evenmin opgaf aan de instantie waarvan hij zijn WAO-uitkering ontving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit hiervan is gevaarlijk voor de samenleving en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS). In het geval van een benadelingsbedrag van ongeveer € 500.000,00, waarvan in het onderhavige geval sprake is, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2016 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Bij weging van een en ander acht het hof onontkoombaar dat aan de verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe.
De op te leggen straf is wel lager dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat het hof de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreekt. Voor oplegging van een straf die inhoudt dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt, zoals door de raadsman is bepleit, ziet het hof gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, geen aanleiding.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aangezien tussen het moment waarop de verdachte is aangehouden op 25 november 2008 en tussen wijzen van vonnis door de rechtbank op 12 maart 2014 een periode is verstreken van ruim vijf jaren en drie maanden, zijnde een overschrijding van meer dan drie jaren.
Het hof zou zonder evengenoemde constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van eenentwintig maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur."
3.3.1.
Hoewel de feitenrechter niet is gebonden aan de LOVS-oriëntatiepunten en de uitleg hiervan aan hem is voorbehouden, kan in gevallen waarin hij die oriëntatiepunten uitlegt en/of toepast in cassatie worden getoetst of die uitleg en toepassing door de rechter begrijpelijk is. Die toetsing heeft echter, de rechterlijke straftoemetingsvrijheid in aanmerking genomen alsmede gelet op de aard van die oriëntatiepunten, een beperkt karakter. (Vgl. HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114, NJ 2017/199.)
3.3.2.
De in de overweging van het Hof bedoelde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting inzake fraude houden onder meer het volgende in:
"Fraude
(...)
Benadelingsbedrag Oriëntatiepunt
(...)
f. € 500.000,-- tot € 1.000.000,-- 18-24 maanden gs ov
(...)
Toelichting oriëntatiepunt fraude
Het oriëntatiepunt ziet op fraude in algemene zin. (...) Onder fraudedelicten worden tevens geschaard de in de titels (...) 30a (witwassen) van het Wetboek van Strafrecht opgenomen artikelen, mits deze gedragingen in een frauduleuze context plaatsvinden.
(...)
Bij de straftoemeting in fraudezaken dient men zich naast het benadelingsbedrag evenzeer te oriënteren op de hieronder, niet limitatief, opgesomde strafvermeerderende en strafverminderende factoren.
(...)
- de duur van de gedraging
(...)"
3.3.3.
In zijn hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode een bedrag van ongeveer € 510.000,- heeft uitgegeven, waarvan de herkomst niet door legale inkomsten kan worden verklaard en dat in ieder geval voor een deel afkomstig is uit misdrijf, te weten belastingontduiking. Dit heeft het Hof gekwalificeerd als gewoontewitwassen.
3.3.4.
Het Hof heeft overwogen dat het bij de strafoplegging aansluiting heeft gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten inzake fraude en is daarbij uitgegaan van "een benadelingsbedrag" van ongeveer € 500.000,-. Voorts heeft het Hof in strafverzwarende zin bij de strafoplegging betrokken dat de verdachte zich gedurende een zeer lange periode heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en dat hij bovendien zijn inkomsten niet heeft opgegeven aan de instantie waarvan hij zijn WAO-uitkering ontving. In aanmerking genomen dat het Hof in zijn overwegingen heeft betrokken dat niet het gehele bedrag van € 510.000,- afkomstig was van misdrijf en dat het Hof daarnaast enkele strafverzwarende factoren heeft betrokken bij de straftoemeting, is het oordeel van het Hof om aansluiting te zoeken bij een benadelingsbedrag van ongeveer € 500.000,- niet onbegrijpelijk. Voor een verdergaande toetsing in cassatie is, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is vooropgesteld, geen plaats.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 maart 2018.