Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 18 maart 2016 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1970, is aangeklaagd voor een eendaadse samenloop van poging tot uitlokking en voorbereiding van medeplegen van zware mishandeling met voorbedachte raad. Dit gebeurde door het toedienen van een injectie met een combinatie van insuline en cocaïne aan zijn ex-vriendin. De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep op 13 maart 2018 verworpen, waarbij de uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.