ECLI:NL:HR:2018:308

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
6 maart 2018
Zaaknummer
16/01952
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van de tenlastelegging in economische strafzaak met betrekking tot beschermde diersoorten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het onder zich hebben van twee dode konijnen, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, in strijd met artikel 13.1.a van de Flora- en faunawet. De tenlastelegging vermeldde aanvankelijk 'dieren', maar het Hof heeft deze verbeterd naar 'producten van dieren', waarbij het Hof oordeelde dat de verdachte door deze verbetering niet in zijn verdediging was geschaad. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin werd gesteld dat de rechter misslagen in de tenlastelegging kan verbeteren, mits dit niet ten koste gaat van de verdediging van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat de verbeterde lezing van de tenlastelegging niet onbegrijpelijk was en dat er geen sprake was van grondslagverlating. Het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

6 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/01952 E
JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 6 april 2016, nummer 20/003105-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof bij de bewezenverklaring de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 1 september 2012 te Berghem, gemeente Oss, dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten 2 konijnen, onder zich heeft gehad."
2.2.2.
In de oproeping als bedoeld in art. 257f, eerste lid, Sv om te verschijnen ter terechtzitting van de Economische Politierechter, is art. 13, eerste lid aanhef en onder a, Flora- en faunawet vermeld als bepaling waarbij het tenlastegelegde feit is strafbaar gesteld.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"In de periode dat cliënt met konijnen werd aangetroffen mocht erop geschoten worden en in die periode mocht men ze dan ook onder zich hebben. Van 1 augustus 2013 tot en met 31 januari 2014 was het toegestaan om te jagen.
Ik zeg niet dat cliënt een jachtakte had. Dat gebrek wordt hem ook niet verweten. Cliënt heeft verklaard dat hij geen jachtakte had. Zonder jachtakte mag je niet jagen. Ons standpunt is dat er geen relatie bestaat tussen het hebben van een jachtakte en een vrijstelling op het verbod. De vrijstelling geldt los van de jachtakte."
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van voormelde tenlastelegging het volgende overwogen:
"Gelet op de inhoud van het procesdossier is het de kennelijke bedoeling van de steller der tenlastelegging geweest om het verwijt te formuleren dat verdachte - kort gezegd - twee dode konijnen, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, onder zich heeft gehad.
Op grond van artikel 13, eerste lid aanhef en onder a van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is het verboden om dieren dan wel producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort onder zich te hebben. Gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid Ffw wordt verstaan onder producten van dieren: 'dode dieren'.
Blijkens de inhoud van het procesdossier en de voornoemde wettelijke bepalingen, zoals die luidden ten tijde van het ten laste gelegde, heeft de steller der tenlastelegging het oog gehad op producten van dieren in de zin van dode dieren.
Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het in de tenlastelegging vóór het woord 'dieren' de woorden 'producten van' zal opnemen en tussen '2' en 'konijnen' het woord 'dode' zal invoegen. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.
Aan verdachte is - met inachtneming van het bovenstaande - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2012 te Berghem, gemeente Oss, producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten 2 dode konijnen, onder zich heeft gehad."
2.2.5.
Het Hof heeft vervolgens ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 1 september 2012 te Berghem, gemeente Oss, producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te weten 2 dode konijnen, onder zich heeft gehad."
2.2.6.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 september 2012, weergegeven op p. 3 t/m 5 van het eindproces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 2] (agent van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten:
Tussen 1 september 2012 omstreeks 20:30 uur en 1 september 2012 omstreeks 21:00 uur, hebben wij een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden. Op genoemde dag, datum en tijdstip kregen wij de opdracht te gaan naar het Bergereind te Berghem. Om omstreeks 20:00 uur zou daar door een man vanuit een voertuig met een geweer op konijnen zijn geschoten. De persoon zou vanuit een auto, merk Volkswagen, type Caddy en voorzien van kenteken [AA-00-BB] hebben geschoten. De centralist gaf aan dat het voertuig gebruikt zou worden door [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1989 te [geboorteplaats] . Wij zijn daarop naar het adres [a-straat 1] te Berghem gereden alwaar [verdachte] woonachtig zou zijn. Omstreeks 20:40 uur zagen wij het genoemde voertuig het erf van de [a-straat 1] oprijden. Hierop zijn wij met ons dienstvoertuig het erf opgereden en hebben ons voertuig achter het genoemde voertuig gepositioneerd.
Wij zagen dat er een manspersoon in de deuropening van het voertuig stond. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , herkende deze persoon ambtshalve als zijnde [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1989. Ik, [verbalisant 1] , vroeg of wij in zijn voertuig mochten kijken. Wij hoorden dat de verdachte zei dat wij dit mochten doen.
Hierop heb ik, [verbalisant 2] , het voertuig aan de achterzijde geopend.
Ik, [verbalisant 1] , zag dat verdachte voorover gebogen, aan de bestuurderszijde van het voertuig, in het voertuig hing. Op het moment dat ik, [verbalisant 1] , de verdachte wilde aanspreken, zag ik dat hij uit het voertuig kwam. Ik zag dat de verdachte een zwart lang voorwerp in zijn handen hield. Ik zag dat verdachte hard wegrende. Ik zag dat het voorwerp wat hij in zijn handen hield een vuurwapen was: model geweer, zwart van kleur, lange loop, groot zwart vizier/scope bovenop het geweer. Ik, [verbalisant 2] , keek in de richting van verdachte en zag dat hij een zwart, op een geweer lijkend voorwerp in zijn handen hield terwijl hij wegrende.
Ik, [verbalisant 1] , ben teruggegaan naar het voertuig van de verdachte. Ik, [verbalisant 1] , zag een groene tas in het voertuig liggen. Ik voelde dat de achterzijde van deze tas warm was. Toen ik de tas opende zag ik dat er twee dode konijnen in lagen. Ik zag dat deze konijnen bebloed waren. Ik voelde dat deze konijnen warmte uitstraalden.
2. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 september 2012, weergegeven op p. 8 en 9 van het eindproces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (agent van politie), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
Op 1 september 2012 omstreeks 20.00 uur, was ik in mijn tuin van het perceel [b-straat 1] binnen de bebouwde kom van Berghem. Ik hoorde enkele knallen aan de andere kant van de schutting. Ik keek door een spleet van de schutting. Ik zag dat er een auto geparkeerd stond. Ik zag dat het portier aan de bestuurderszijde open stond. Ik zag dat een jongen een soort van geweer op het portier liet rusten.
Ik zag dat de jongen diverse malen de trekker overhaalde en ik hoorde wederom knallen.
Ik zag dat de schutter over een hek het weiland in sprong. Dat was in de richting waar hij naartoe schoot. Ik zag dat hij terugkwam met een of meerdere konijnen in zijn hand. Ik zag dat hij vervolgens de achterdeur van zijn auto opende. Ik zag dat hij weer terugliep naar de bestuurderszijde en dat hij geen konijnen meer in zijn hand had. Ik zag dat de schutter in de auto stapte en wegreed. Ik kon het kenteken duidelijk lezen. Ik zag dat het kenteken [AA-00-BB] was.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 oktober 2014, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik had twee konijnen bij me."
2.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen, zoals deze luidden ten tijde van de bewezenverklaarde gedraging, van belang:
- art. 1, eerste lid, Flora- en faunawet:
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
dieren: dieren in al hun ontwikkelingsstadia, met uitzondering van eieren;
(...)
producten van dieren: dode dieren, delen van levende of dode dieren en alle van dieren afgeleide producten, al dan niet in andere zaken vervat, alsmede alle zaken waarvan uit een begeleidend document, de verpakking, een merkteken of etiket of enige andere omstandigheid moet worden aangenomen dat zij afgeleide producten of delen van dieren bevatten of daaruit bestaan."
- art. 13, eerste lid aanhef en onder a, Flora- en faunawet:
"1. Het is verboden:
a. (...) dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot (...) een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort,
(...) onder zich te hebben."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het ligt op de weg van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, mits de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Zo een verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van art. 313 Sv, maar slechts een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het openbaar ministerie of van de verdachte is vereist (vgl. HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662, NJ 2009/494).
2.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat de in de tenlastelegging als gevolg van een kennelijke vergissing vermelde "dieren" en "2 konijnen" verbeterd kunnen worden gelezen als "producten van dieren" en "2 dode konijnen" en dat de verdachte door deze verbetering niet in zijn verdediging is geschaad. Die oordelen zijn, gelet op het onder 2.2.3 weergegeven verweer en de inhoud van de 2.2.6 weergegeven bewijsmiddelen en in aanmerking genomen de onder 2.3 genoemde wettelijke bepalingen, niet onbegrijpelijk. Van grondslagverlating is derhalve geen sprake.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 maart 2018.