ECLI:NL:HR:2018:275

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
17/02664
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over onroerendezaakbelastingen en waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onroerendezaakbelastingen en de waardering van onroerende zaken voor het jaar 2013. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende, die het niet eens was met de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 april 2017. Dit hof had eerder de hoger beroepen van de belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen behandeld. De belanghebbende had klachten ingediend tegen de uitspraak van het hof, terwijl het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen een incidenteel beroep in cassatie had ingesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende en het college beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef.

Uitspraak

23 februari 2018
Nr. 17/02664
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) en het incidenteel beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen(hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 20 april 2017, nrs. 16/00040, 16/00041, 17/00203 en 17/00204, op de hoger beroepen van belanghebbende en van de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 14/1285) betreffende de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 betreffende de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 2] te [Q] .

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het College heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht en in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend en in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van de in het principale beroep en de in het incidentele beroep aangevoerde klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.