ECLI:NL:HR:2018:268

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
18/00132
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van leden van de Hoge Raad in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die betrokken zijn bij zijn cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 17/04346. Dit verzoek volgde op een mededeling van de Hoge Raad op 14 december 2017, waarin werd aangekondigd dat de uitspraak in de cassatiezaak op 22 december 2017 zou worden gedaan. Verzoeker stelde dat er sprake was van een onzorgvuldige en oneerlijke rechtsgang, omdat er nog een termijn liep voor het indienen van een nadere motivering van zijn beroepschrift. Hij verzocht om een nieuwe meervoudige zetel voor de behandeling van zijn zaak.

De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De waarnemend griffier van de belastingkamer heeft op 18 januari 2018 aan verzoeker meegedeeld dat er een administratieve vergissing had plaatsgevonden, waardoor de termijnverlenging voor het indienen van de gronden van het beroep in cassatie niet aan de raadsheren was doorgegeven. Dit leidde tot de beslissing om een nieuwe zetel samen te stellen voor de behandeling van het beroepschrift in cassatie.

Gelet op deze ontwikkelingen concludeerde de Hoge Raad dat verzoeker geen belang meer had bij zijn wrakingsverzoek, aangezien zijn verzoek om een nieuwe zetel al was ingewilligd. De Hoge Raad verklaarde verzoeker dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek om wraking, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.

Uitspraak

23 februari 2018
nr. 18/00132
Beslissing
van de Vierde Kamer van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad, ingediend door
[verzoeker]te
[woonplaats], verder te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in een zaak die bij de Derde Kamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 17/04346. Bij brief van 14 december 2017 is aan verzoeker meegedeeld dat op 22 december 2017 ter terechtzitting de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel.
1.2.
Bij op 21 december 2017 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad.

2.De ontvankelijkheid

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift als grond voor de wraking het volgende, samengevat, aangevoerd. Er is sprake van een onzorgvuldige en oneerlijke rechtsgang, omdat ten tijde van de onder 1.1 bedoelde mededeling van 14 december 2017 nog een termijn lopende was voor het indienen van een nadere motivering van het door verzoeker op 7 september 2017 ingediende beroepschrift in cassatie.
Verzoeker vraagt om die reden een nieuwe meervoudige zetel voor de behandeling van het beroep in cassatie samen te stellen.
2.3.
Bij brief van 18 januari 2018 heeft de waarnemend griffier van de belastingkamer aan verzoeker medegedeeld dat door een administratieve vergissing over het hoofd was gezien dat aan verzoeker een nadere termijn was verleend voor het indienen van de gronden van het beroep in cassatie, en dat voorts verzuimd was die termijnverlenging aan de behandelende raadsheren kenbaar te maken. Voorts is kenbaar gemaakt dat de inmiddels ontvangen aanvullende stukken van verzoeker reeds aan de wederpartij (de Staatssecretaris van Financiën) zijn toegestuurd, zodat deze een (aanvullend) verweerschrift in cassatie kan indienen; zodra dat is ontvangen krijgt verzoeker nog de gelegenheid een conclusie van repliek in te dienen.
In aansluiting daarop is bij brief van 23 januari 2018 aan verzoeker medegedeeld dat besloten is voor de behandeling van zijn beroepschrift in cassatie een nieuwe zetel samen te stellen, bestaande uit de leden: G. de Groot, J.A.C.A. Overgaauw en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
2.4.
Gelet op het onder 2.3 gestelde heeft verzoeker geen belang meer bij het door hem ingediende wrakingsverzoek.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat als volgt dient te worden beslist

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het door hem gedane verzoek om wraking.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresidenten W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk en de raadsheer V. van den Brink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 23 februari 2018.