Uitspraak
[verzoeker]te
[woonplaats], verder te noemen verzoeker.
1.De procedure
2.De ontvankelijkheid
Verzoeker vraagt om die reden een nieuwe meervoudige zetel voor de behandeling van het beroep in cassatie samen te stellen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die betrokken zijn bij zijn cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 17/04346. Dit verzoek volgde op een mededeling van de Hoge Raad op 14 december 2017, waarin werd aangekondigd dat de uitspraak in de cassatiezaak op 22 december 2017 zou worden gedaan. Verzoeker stelde dat er sprake was van een onzorgvuldige en oneerlijke rechtsgang, omdat er nog een termijn liep voor het indienen van een nadere motivering van zijn beroepschrift. Hij verzocht om een nieuwe meervoudige zetel voor de behandeling van zijn zaak.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De waarnemend griffier van de belastingkamer heeft op 18 januari 2018 aan verzoeker meegedeeld dat er een administratieve vergissing had plaatsgevonden, waardoor de termijnverlenging voor het indienen van de gronden van het beroep in cassatie niet aan de raadsheren was doorgegeven. Dit leidde tot de beslissing om een nieuwe zetel samen te stellen voor de behandeling van het beroepschrift in cassatie.
Gelet op deze ontwikkelingen concludeerde de Hoge Raad dat verzoeker geen belang meer had bij zijn wrakingsverzoek, aangezien zijn verzoek om een nieuwe zetel al was ingewilligd. De Hoge Raad verklaarde verzoeker dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek om wraking, en deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 februari 2018.