ECLI:NL:HR:2018:253

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
17/00484
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex art. 94 Sv en eigendomsrecht van klaagster op personenauto

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, waarin het klaagschrift van de klaagster, die stelt dat een inbeslaggenomen personenauto haar in eigendom toebehoort, gegrond werd verklaard. De klaagster, geboren in 1993, is de vriendin van [betrokkene 1], die zonder geldig rijbewijs in haar auto heeft gereden. De Rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering niet langer vorderde dat het beslag op de auto werd voortgezet, omdat de officier van justitie niet kon aantonen dat de klaagster op de hoogte was van het feit dat [betrokkene 1] zonder rijbewijs reed. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het oordeel van de Rechtbank niet begrijpelijk is zonder nadere motivering. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin de klaagster verzoekt om teruggave van de inbeslaggenomen Mercedes Benz CLK 240. De Rechtbank heeft vastgesteld dat er geen andere rechthebbende is aangemerkt en dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijke toepasselijkheid van artikel 33a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat ook voorwerpen die aan een ander dan de veroordeelde toebehoren vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en verwijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

20 februari 2018
Strafkamer
nr. S 17/00484 B
LBS/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 december 2016, nummer RK 16/2369, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de gegrondverklaring van het beklag.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt onder meer het volgende in:
"Klaagster brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
Ik ben de vriendin van [betrokkene 1] . Ik wist niet dat hij geen rijbewijs had. Ik had afgesproken dat hij niet meer zou rijden, nadat hij in de bestelauto had gereden. Ik kan me maar twee keer herinneren dat [betrokkene 1] heeft gereden. De eerste keer wist ik dat hij geen rijbewijs had. Naderhand wist ik niet dat hij in mijn auto had gereden.
Op 5 oktober 2016 heeft hij mijn sleutels gepakt. Ik wist niet dat hij ze had meegenomen. Hij belde me toen dat hij vast zat. Ik zal in het vervolg de autosleutels op zak houden, zodat hij niet meer aan de sleutels kan komen en ze niet meer ergens neerleggen.
(...)
De officier van justitie brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
[betrokkene 1] heeft structureel in de auto's gereden die op naam van klaagster staan. Hij heeft dat zelfs gedaan terwijl hij onder invloed was. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [betrokkene 1] vijf keer in een auto heeft gereden van klaagster. Gelet op het structurele karakter zal onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen auto worden gevorderd.
(...)
Ik kan niet meer spreken van iemand die te goeder trouw is. Het was de vijfde keer dat [betrokkene 1] in een auto van klaagster reed zonder rijbewijs. Het beslag is in het belang van de samenleving."
2.2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, strekkende tot teruggave aan de klaagster van onder een ander inbeslaggenomen personenauto van het merk Mercedes Benz type CLK 240, voorzien van kenteken [AA-00-BB] , gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"1. De inhoud van het klaagschrift
Het klaagschrift strekt tot teruggave van een personenauto (...), onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen op 5 oktober 2016.
(...)
5. De beoordeling door de rechtbank
(...)
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klaagster als belanghebbende moet worden aangemerkt.
Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
5.3.1
De toetsing
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klaagster (zijnde de beslagene), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klaagster ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten en de omstandigheid dat de officier van justitie niet kan aantonen dat klaagster de wetenschap had dat beslagene vaker in haar auto's reed zonder geldig rijbewijs, is de rechtbank van oordeel nu het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet langer vordert dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank zal het beklag dan ook gegrond verklaren en een last tot teruggave gelasten."
2.3.
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder [betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde personenauto die volgens de klaagster haar in eigendom toebehoort. Te dezen doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp aan haar in eigendom toebehoort, zich bij de Rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar. In een zodanig geval dient de rechter
(a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen,
(b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen (vgl. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:19).
2.4.
In het oordeel van de Rechtbank ligt besloten dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van de inbeslaggenomen personenauto kan worden aangemerkt.
2.5.
Het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering niet meer kan verlangen dat het beslag wordt voortgezet, omdat "de officier van justitie niet kan aantonen dat klaagster de wetenschap had dat beslagene vaker in haar auto's reed zonder geldig rijbewijs", is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, nu daaruit niet zonder meer volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen. Hierbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de Rechtbank niet heeft doen blijken zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van de mogelijke toepasselijkheid van art. 33a, tweede lid, Sr, ingevolge welke bepaling ook voorwerpen die aan een ander dan de veroordeelde toebehoren vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 februari 2018.