ECLI:NL:HR:2018:244

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
16/02238
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over motiveringsplicht bij gebruik van anonieme getuigenverklaring in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1995, was veroordeeld voor mishandeling op 20 mei 2014 in 's-Gravenzande. Het Hof had gebruik gemaakt van een proces-verbaal waarin een verklaring van een anonieme getuige was opgenomen, zonder deze verklaring naar de eisen van de wet te motiveren. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de motiveringsplicht van de rechter bij het gebruik van schriftelijke bescheiden van anonieme getuigen. Hoewel het Hof verzuimd had om het gebruik van deze verklaring nader te motiveren, leidde dit verzuim niet tot cassatie, omdat de overige bewijsmiddelen voldoende waren om de bewezenverklaring te onderbouwen. De Hoge Raad concludeert dat het beroep van de verdachte ongegrond is en verwerpt het.

Uitspraak

20 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/02238
DOo/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 april 2016, nummer 22/004782-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof in strijd met art. 344a, derde lid, Sv en art. 360 Sv voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van bevindingen houdende een verklaring van een persoon genaamd " [betrokkene 3] " wiens identiteit niet blijkt, zonder dat gebruik naar de eis der wet te motiveren.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 20 mei 2014 te 's-Gravenzande, gemeente Westland opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene 1] ), op/tegen de neus een kopstoot heeft geven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2014 van de politie Haaglanden met nr. PL1500-2014099544-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3-5):
als de op 22 mei 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 20 mei 2014 arriveerde ik samen met mijn collega [betrokkene 2] op het Marktplein in 's-Gravenzande. Ik zag dat er een groep van 10 tot 15 jongeren op het plein stond. Wij liepen naar de groep toe. Wij waren bij de groep gearriveerd en de onbekende jongen stond ineens pal voor mijn neus. Ik zag dat de onbekende jongen zijn hoofd naar voren deed en mij vervolgens een kopstoot gaf op mijn neus. Ik voelde dat de stoot die ik kreeg kennelijk opzettelijk en met kracht werd gegeven want ik voelde een enorme pijnscheut door mijn neus gaan. Een jongen uit de groep wist te vertellen dat de voor ons onbekende jongen [verdachte] heet. Ik zag letsel aan de buitenzijde van mijn neus. Ik zag dat er een snee zat ter hoogte van de brug van mijn bril, welke in mijn neus werd gedrukt door de kopstoot.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 juni 2014 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014099544-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 21-22):
als de op 17 juni 2014 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik kwam samen met mijn collega [betrokkene 1] aan op de parkeerplaats te 's-Gravenzande. Ik zag het mij bekende groepje jongeren staan. Ik zag bij het groepje ook enkele onbekende jongens staan. Een van de onbekende jongens kwam naar ons toe. Ik zag dat de jongen met zijn hoofd tegen het hoofd van mijn collega stond. Ik zag dat de jongen hem vervolgens kennelijk opzettelijk en met kracht een kopstoot gaf. Ik zag dat er schade was ontstaan aan de neus van [betrokkene 1] en dat daardoor zijn neus bovenop, daar waar zijn bril stond, bloedde.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2014 van de politie Haaglanden met nr. PL1500-2014099544-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – (blz. 12-13):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 20 mei 2014 was ik op het Marktplein te 's-Gravenzande, gemeente Westland. Ik was hier naar aanleiding van een melding van mishandeling. Ik werd aangesproken door een onbekend persoon welke later bleek te zijn de aangever. Deze verklaarde dat hij van een onbekend persoon een kopstoot had gekregen op zijn gezicht. Ik zag dat hij een blauwe neus had ten gevolge van deze kopstoot.
Ik werd aangesproken door een persoon welke opgaf te zijn [betrokkene 3] . Ik zag dat [betrokkene 3] op zijn telefoon keek. Na enkele seconden hoorde ik [betrokkene 3] zeggen: dit is hem. Hierop liet hij een foto op zijn telefoon zien, welke van Facebook afkomstig was. Ik zag dat het om een persoon ging met de naam [verdachte] . Ik zag dat deze [verdachte] woonachtig was in [woonplaats] en geboren in [geboorteplaats] . Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen: dit is de jongen die de aangever mishandeld heeft. Ik heb vervolgens de naam, geboorteplaats en woongemeente van de verdachte doorgegeven aan de wachtcommandant teneinde deze na te vragen in het bedrijfsprocessensysteem van de politie eenheid Den Haag. Ik hoorde dat hij een persoon met die gegevens had gevonden, te weten [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende aan de [a-straat 1] te [woonplaats] . Deze gegevens kwamen overeen met de bevindingen van de verbalisant tot zover. Ik kreeg een politiefoto toegestuurd van [verdachte] . Ik zag dat de politiefoto overeenkwam met de foto van Facebook welke ik eerder had gezien. Ik zag dat de foto overeenkwam door de stand en omvang van de mond en het voorhoofd. Hieruit blijkt [verdachte] als zodanig genoemd door de getuige, te zijn de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats].
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2014 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014099544-7. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Deze zaak betreft een mishandeling. Ik heb de foto van de verdachte [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1995 laten zien aan de aangever (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ). Ik vroeg hem of hij de verdachte herkent als zijnde dader. Ik hoorde dat de aangever antwoordde: "Ja, dat is hem"."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof is de in het proces-verbaal van bevindingen opgenomen verklaring van een persoon genaamd [betrokkene 3] bruikbaar voor bewijs, nu de bewezenverklaring in belangrijke mate steun vindt in andersoortig bewijsmateriaal en door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om voornoemde persoon te (doen) ondervragen."
2.3.
Ingevolge het ook in hoger beroep toepasselijke art. 360, eerste en vierde lid, Sv behoort de rechter het gebruik voor het bewijs van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv, op straffe van nietigheid nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter zal moeten aangeven dat aan de eisen van art. 344a, derde lid, Sv is voldaan, terwijl hij tevens ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring te hebben onderzocht (vgl. HR 11 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1460, NJ 1999/526).
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het als bewijsmiddel 3 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie vastgesteld dat daarin onder meer een verklaring is weergegeven van een anoniem gebleven getuige genaamd ' [betrokkene 3] '. Dit proces-verbaal moet derhalve worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv. Het Hof heeft in strijd met art. 360, eerste lid, Sv, verzuimd het gebruik van dit deel van bewijsmiddel 3 nader te motiveren.
Dit verzuim behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Gelet op de inhoud van de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is de bewezenverklaring van het tenlastegelegde immers – ook met weglating van voormelde getuigenverklaring, die slechts betrekking heeft op de wijze waarop de verbalisant een foto van de verdachte heeft verkregen - toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
2.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 februari 2018.