ECLI:NL:HR:2018:2433

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
17/03013
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen voor de strafmaat in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan over de overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak. De verdachte, geboren in Hongarije, was in voorlopige hechtenis genomen op 12 april 2012 en heeft tot 11 april 2016 in deze status verbleven. De zaak heeft een lange en complexe rechtsgang doorgemaakt, waarbij het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2017 een arrest heeft gewezen. De verdediging stelde dat de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding moest geven tot een strafvermindering van ten minste 25%. Het Hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, de stelling van de verdediging geen steun vond in het recht. De Hoge Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat de verwerping van het verweer zelfstandig kon worden gedragen door de overwegingen van het Hof. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat de strafvermindering die het Hof had toegepast, namelijk zes maanden, niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/03013
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 juni 2017, nummer 22/005586-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het namens de verdachte gevoerde verweer dat vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een strafvermindering van ten minste 25% toegepast dient te worden.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"159. De advocaat-generaal begon het onderdeel 11.2 met de opmerking: "Dan nog iets over de redelijke termijn. Tuurlijk we zijn een tijdje verder." Die vooropmerking doet volstrekt geen recht aan de positie van een ontkennende verdachte die jarenlang in voorlopige hechtenis in onzekerheid verkeert over de afdoening van zijn strafzaak.
160. Volgens vaste rechtspraak heeft als hoofdregel te gelden dat een zaak waarin een verdachte in voorlopige hechtenis verkeert binnen 16 maanden wordt afgedaan. Cliënt is op 12 april 2012 aangehouden. De op redelijkheid te beoordelen termijn in eerste aanleg is gelet op de vonnisdatum van 6 december 2013: 20 maanden. In hoger beroep wordt op z'n vroegst een einduitspraak op 31 mei 2017 - ruim 42 maanden na vonnisdatum - verwacht. Aldus heeft een dubbele en zeer forse overschrijding van de op redelijkheid te beoordelen termijn plaatsgevonden van in eerste aanleg 4 maanden en in hoger beroep 26 maanden (totaal: 30 maanden overschrijding).
161. De afdoening van de zaak in eerste aanleg heeft veel vertraging opgelopen doordat de rechter-commissaris eerst vanaf januari 2013 getuigenverzoeken in behandeling heeft genomen, terwijl daar door de verdediging reeds bij de eerste pro forma zitting van
12 juli 2012 (met een beroep op de maatstaf van het verdedigingsbelang) om was verzocht. Uit oogpunt van proces-efficiency heeft de rechtbank de getuigenverzoeken herhaaldelijk afgewezen, maar feit blijft dat cliënt de dupe is geworden van deze vertraging waar hij zelf part noch deel aan heeft gehad. Dat steeds maar uitstellen van getuigenverzoeken is simpelweg niet wat de wetgever voor ogen heeft gestaan. Met andere woorden: in de eerste 8 maanden is sprake geweest van inactiviteit en heeft vanuit verdedigingsoogpunt bekeken de zaak min of meer stilgelegen.
162. In hoger beroep is eerst ter uitvoering van de regiebeslissingen van 17 juni 2014 op 19 augustus 2015 een RHV aan de Hongaarse autoriteiten uitgegaan. Het is de verdediging een volstrekt raadsel waarom dat zo lang heeft geduurd. Dat het opsporen van een aantal getuigen een lastige en tijdrovende klus bleek, zoals de advocaat-generaal heeft aangevoerd, is niet aan de orde in de zaak van [verdachte] . Het RHV is simpelweg eerst na 14 maanden na toewijzing uitgegaan en de verzoeken zijn onvoldoende voortvarend ter hand genomen. Na het RHV van 19 augustus 2015 volgde tot aan november 2017 opnieuw een lange periode van inactiviteit.
163. [verdachte] is eerst op 11 april 2016 door Uw hof in vrijheid gesteld (VI-datum). Hij verkeerde dus het grootste gedeelte van de op redelijkheid te beoordelen termijn in voorlopige hechtenis. Anders gezegd: de termijnoverschrijding in de appelfase vond plaats toen hij nog in VH zat, zodat ten aanzien van hem (ook in hoger beroep) uitgegaan moet worden van de hoofdregel van afdoening binnen 16 maanden.
164. Conclusie: een termijnoverschrijding met 4 maanden (bij rechtbank) en een termijnoverschrijding met 26 maanden (bij het hof): totaal 30 maanden. De wijze waarop de zaak door de bevoegde justitiële autoriteiten wordt behandeld heeft in de rechtspraak als argument te gelden voor een onredelijke termijn. Die wijze was in de voorliggende zaak onnodig traag en niet voortvarend.
165. Kortom, aan het in art. 6, lid 1 EVRM gewaarborgde recht van cliënt op behandeling van zijn strafzaken binnen een redelijke termijn is tekortgedaan. Gelet op het arrest van HR 17 juni 2008, BD2578, nog eens herhaald in HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3092, is een aanzienlijke strafkorting op z'n plaats. ECLI:NL:HR:2008:BD2578: "In de gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden is overschreden handelt de Hoge Raad naar bevind van zaken." Gelet op deze overweging is een strafkorting van tenminste 25% op z'n plaats (5 % bij niet meer dan 6 maanden, 10% bij 6 tot 12 maanden (...) 25 % bij 24 tot 30 maanden)."
2.3.
Het Hof heeft hieromtrent het volgende overwogen:
"Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
1. De verdachte is aangehouden op 12 april 2012 en heeft in voorlopige hechtenis verbleven tot 11 april 2016. Hij wordt verdacht van mensenhandel ten aanzien van een flink aantal vrouwen, afkomstig uit Hongarije. Ook wordt hij verdacht van lidmaatschap van een criminele organisatie. Het onderzoek naar deze feiten is langdurig, omvangrijk en gecompliceerd geweest.
Op 6 december 2013 heeft de rechtbank vonnis, gewezen. Op 16 juni 2014 heeft het hof - voor zover van belang - beslist dat de zaak naar de raadsheer-commissaris wordt verwezen teneinde:
a. te beoordelen of de getuige [betrokkene 5] medisch en psychisch in staat is als getuige te worden gehoord en haar te horen indien uit dit onderzoek blijkt dat een verhoor medisch en anderszins verantwoord is,
b. [betrokkene 1] , [betrokkene 4] en [betrokkene 6] als getuigen te horen.
2. Op 10 maart 2015 heeft een nadere regiezitting bij het hof plaatsgevonden, waar onder meer het gebrek aan voortgang in het onderzoek besproken is.
3. Uit het dossier blijkt dat op 19 augustus 2015 een rechtshulpverzoek is uitgegaan naar de Hongaarse autoriteiten. Voorts blijkt het navolgende.
a. Voor wat betreft de voortgang ten aanzien van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] verwijst het hof naar hetgeen ter zake in de bewijsoverwegingen is vastgesteld.
b. [betrokkene 4] is op 2 juni 2015 gehoord als getuige.
c. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2017 van de raadsheer-commissaris is [betrokkene 1] onvindbaar.
Ook wanneer gelet wordt op de ingewikkeldheid van het onderzoek en de vertraging die kan ontstaan als gevolg van internationale hulp in strafzaken behoeft het bij de hiervoor beschreven gang van zaken geen betoog dat sprake is van onverklaarbare periodes van inactiviteit, de redelijke termijn voor berechting van de zaak overschreden is en dat de op te leggen straf verminderd dient te worden met de maximaal toe te passen vermindering, te weten zes maanden (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BP5361). De stelling van de verdediging dat een strafkorting van tenminste 25% op zijn plaats is, vindt geen steun in het recht.
Het hof zal voormelde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat en de beoogde op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, bekorten tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest."
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van de zaak. Het heeft geoordeeld dat de straf op grond daarvan verminderd dient te worden, maar dat de stelling van de verdediging dat een strafvermindering van ten minste 25% op haar plaats is, geen steun vindt in het recht. Deze oordelen getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn in het licht van het gevoerde verweer niet onbegrijpelijk. Zij kunnen de verwerping van het verweer zelfstandig dragen. Gelet daarop kan hetgeen het Hof verder nog heeft overwogen over de maximaal toe te passen vermindering, onbesproken blijven.
2.5.
Het middel kan niet tot cassatie leiden.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 december 2018.