Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft openlijke geweldpleging tegen twee willekeurige en voor de verdachte onbekende personen in een uitgaanscentrum in Nijmegen, zoals omschreven in artikel 141, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had in hoger beroep een getuigenverzoek ingediend, dat door het hof was afgewezen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat P.H.W.M. Roelofs uit Nijmegen. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte dan ook verworpen.
Deze uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.