Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 februari 2017 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1975 in de Bondsrepubliek Duitsland. De verdachte is in deze zaak aangeklaagd voor voorbereidingshandelingen voor de productie van GHB door het importeren van zeer grote hoeveelheden GBL, wat in strijd is met artikel 10a van de Opiumwet. De verdediging heeft in cassatie een middel voorgesteld, dat door de advocaat S.F.W. van 't Hullenaar is ingediend. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 20 november 2018 door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was.