Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 februari 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in de voormalige Sovjet-Unie in 1972. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren van meer dan 5 kilo amfetamine, wat in strijd is met artikel 2.B van de Opiumwet. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat Th.J. Kelder, heeft middelen van cassatie ingediend, waarbij zij verzocht om nader onderzoek en bewijsuitsluiting wegens onrechtmatige inzet van dwangmiddelen.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 20 november 2018 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.