Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 6 december 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen een zwangere vrouw die haar 11-jarige zoon meermalen had geschopt. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie, ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door haar advocaat P.J. de Bruin. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt vast dat de beoordeling van de middelen niet heeft geleid tot een schending van de rechtsregels. De zaak is behandeld door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien. De uitspraak vond plaats op 20 november 2018, waarbij de waarnemend griffier E. Schnetz aanwezig was. De zaak roept vragen op over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster en haar echtgenoot, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet aanwezig was tijdens de behandeling van de zaak. Ook wordt er gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.