In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 18/02089. Het beroep was ingesteld door de vennootschap onder firma [B] v.o.f. te [R] tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank had eerder op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het griffierecht niet was voldaan. De indiener van het beroepschrift was op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en had de gelegenheid gekregen om te reageren op het niet tijdig betalen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.