Uitspraak
[X] ltdte
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 7 mei 2018, nr. SGR 17/7474 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 7 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] ltd tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. Het beroep in cassatie was ingediend tegen de uitspraak van 7 mei 2018, nr. SGR 17/7474 V, die betrekking had op een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 7 februari 2018. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 11 september 2018 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Vervolgens is het griffierecht niet voldaan, en ook na een tweede aanmaning op 15 oktober 2018 heeft belanghebbende niet gereageerd.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2018.