Uitspraak
[X] Ltdte
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 7 mei 2018, nr. SGR 17/6983 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 7 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] Ltd tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 mei 2018, nr. SGR 17/6983 V. Het beroep in cassatie werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende, [X] Ltd, het verschuldigde griffierecht niet had betaald. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 11 september 2018 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Vervolgens werd het griffierecht opnieuw onder de aandacht van de belanghebbende gebracht op 15 oktober 2018, maar ook hierop werd niet gereageerd. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door vice-president G. de Groot, samen met raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en werd openbaar uitgesproken op 21 december 2018.