Uitspraak
gevestigd te Vianen,
gevestigd te Arnhem,
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
21 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door Matak B.V. tegen Liander N.V. De Hoge Raad behandelt de kwestie van onrechtmatige daad in het kader van de zorgplicht van de grondroerder bij de aanleg van een damwand, waarbij een ondergrondse elektriciteitskabel is beschadigd. Matak, de eisende partij, is de eigenaar van de kabel en stelt dat Liander, als grondroerder, zijn zorgplicht heeft geschonden. De zaak is een vervolg op een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:3350) en betreft de rechtsgeldigheid van de cessie van de vordering van Matak aan haar moedermaatschappij.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten en stelt vast dat de klachten van Matak in het principale beroep niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Hierdoor komt het voorwaardelijk incidentele beroep van Liander niet aan de orde.
In de beslissing verwerpt de Hoge Raad het principale beroep van Matak en veroordeelt haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Liander zijn begroot op een totaal van € 3.054,34. Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2018 en is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.