Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door advocaat S.F.W. van 't Hullenaar. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek in het kader van profijtontneming uit hennepteelt. De betrokkene was geboren in 1978 en de zaak had betrekking op de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het hof oogsten had betrokken die plaatsvonden vóór de bewezenverklaarde periodes. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekende dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel niet leidde tot rechtsvragen van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en deze beslissing werd genomen door vice-president J. de Hullu, samen met raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.