Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
18 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 22 juni 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1974, is in deze strafzaak veroordeeld voor (poging tot) diefstal in vereniging van onder andere geld en sieraden, waarbij gebruik is gemaakt van babbeltrucs. De verdachten hebben zich valselijk als politieambtenaren gelegitimeerd en zijn ook beschuldigd van valsheid in geschrifte. De verdediging heeft in cassatie klachten ingediend over de afwijzing van getuigenverzoeken en het gebruik van schakelbewijs. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren en drie maanden.
In de beslissing heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar vier jaren en een maand. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan op 18 december 2018 door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.