In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] te [Z] tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hoger beroep was ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 7 september 2015 had geoordeeld over een belastingaangifte met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het griffierecht niet was voldaan. De indiener van het beroepschrift was op de hoogte gesteld van de verschuldigdheid van het griffierecht en had de gelegenheid gekregen om te reageren op het niet tijdig betalen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 14 december 2018.