Uitspraak
wonende te [woonplaats],
beiden wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
14 oktober 2015;
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
14 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering van de eigenaar van een schuur tot verwijdering van een muurschildering die door de buren was aangebracht. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 RO, wat inhoudt dat de klachten niet verder gemotiveerd behoeven te worden. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Het geding in feitelijke instanties begon met vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en vervolgde met een arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de procesinleiding en het arrest van het hof aan zijn uitspraak gehecht. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij de advocaat van [eiser] ook een schriftelijke reactie op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om het beroep te honoreren.