ECLI:NL:HR:2018:2303

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/00463
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en misbruik van bevoegdheid bij vordering tot verwijdering muurschildering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering van de eigenaar van een schuur tot verwijdering van een muurschildering die door de buren was aangebracht. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van [eiser] niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 RO, wat inhoudt dat de klachten niet verder gemotiveerd behoeven te worden. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Het geding in feitelijke instanties begon met vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en vervolgde met een arrest van het gerechtshof. De Hoge Raad heeft de procesinleiding en het arrest van het hof aan zijn uitspraak gehecht. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht, waarbij de advocaat van [eiser] ook een schriftelijke reactie op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de aangevoerde klachten niet voldoende waren om het beroep te honoreren.

Uitspraak

14 december 2018
Eerste Kamer
18/00463
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
1. [verweerder 1],
2. [verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/02/275917/HA ZA 14-48 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 maart 2014 en
14 oktober 2015;
b. het arrest in de zaak 200.184.020/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 oktober 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 400,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 december 2018.