ECLI:NL:HR:2018:2273

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
18/03594
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag parkeerbelastingen gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag, opgelegd aan de belanghebbende. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 4 juli 2018, was aan partijen verzonden, maar het beroepschrift in cassatie is pas op 20 augustus 2018 bij de Hoge Raad ingediend. Dit was na de wettelijke termijn van zes weken, die eindigde op 15 augustus 2018, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

7 december 2018
Nr. 18/03594
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 4 juli 2018, nr. BK-18/00342, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens een door de griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 4 juli 2018.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 20 augustus 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 15 augustus 2018. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 22 augustus 2018 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 17 september 2018 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.