Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 4 juli 2018, nr. BK-18/00342, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag, opgelegd aan de belanghebbende. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd 4 juli 2018, was aan partijen verzonden, maar het beroepschrift in cassatie is pas op 20 augustus 2018 bij de Hoge Raad ingediend. Dit was na de wettelijke termijn van zes weken, die eindigde op 15 augustus 2018, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een dergelijke veroordeling.